3T Wiederholung Grammatik 3e NV
1 / 39
Lesduur is: 45 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Slide 2 - Tekstslide
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Tekstslide
Slide 5 - Tekstslide
Slide 6 - Video
Hoelang geleden leefde Ötzi?
Slide 7 - Open vraag
Hoe oud was Ötzi toen hij overleed?
Slide 8 - Open vraag
Hoe kwam hij om het leven?
Slide 9 - Open vraag
Hoeveel jaar geleden is Ötzi gevonden en door wie?
Slide 10 - Open vraag
Hoe kan het dat Ötzi zo goed bewaard is gebleven?
Slide 11 - Open vraag
Hoe komt Ötzi aan zijn naam?
Slide 12 - Open vraag
Het werkwoord sein
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
bin
bist
ist
sind
seid
sind
Slide 13 - Sleepvraag
Wie alt (bent u)?
(Hij is) 13 Jahre alt.
Wo (ben jij) geboren?
(Ik ben) in Berlin geboren.
(Het is) eine schöne Stadt.
sind Sie
er ist
bist du
ich bin
es ist
Slide 14 - Sleepvraag
Het werkwoord haben
ich
du
er/sie/es
wir
ihr
sie/Sie
habe
hast
hat
haben
habt
haben
Slide 15 - Sleepvraag
Ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
war
waren
waren
wart
war
warst
Slide 16 - Sleepvraag
Ich
du
er/sie/es/man
wir
ihr
sie/Sie
hatte
hatten
hatten
hattet
hatte
hattest
Slide 17 - Sleepvraag
Wo wart ihr?
Wir waren am Strand
Hattet ihr gutes Wetter?
Ja, es war warm.
Wo warst du?
Ich war in der Stadt.
Hatten Sie schon reserviert?
Meine Frau hatte einen Tisch reserviert.
Sie war hier gestern.
Aber wir hatten ihm geholfen.
Ich hatte Autopanne.
waren jullie
wij waren
hadden jullie
het was
was jij
ik was
had u
zij had
zij was
we hadden
ik had
Slide 18 - Sleepvraag
Slide 19 - Tekstslide
Welke pers vnw (3e nv) ken je?
Slide 20 - Woordweb
Slide 21 - Tekstslide
ich
du
er
wir
Sie
Ihnen
uns
ihm
dir
mir
Slide 22 - Sleepvraag
Slide 23 - Tekstslide
Bij welke voorzetsels krijg ik de 3e naamval?
A
mit,nach,bei, von, zu ,aus
B
durch,für, ohne, um, bis entlang, gegen
Slide 24 - Quizvraag
sleep de voorzetsels naar de juiste naamval.
3e naamval
aus
bei
mit
nach
von
zu
durch
für
ohne
um
bis
gegen
Slide 25 - Sleepvraag
Vertaal de voorzetsels
bij
met
na, naar
van
uit
naar
bei
mit
nach
von
aus
zu
Slide 26 - Sleepvraag
Sie bleibt heute Abend bei UNS
Welke naamval en waarom?
Welke naamval en waarom?
Slide 27 - Open vraag
Ich gehe mit .... (hem) ins Kino
A
ihn
B
er
C
du
D
ihm
Slide 28 - Quizvraag
Ich komme gleich zu ....... (jou)
A
dir
B
dich
C
mir
D
du
Slide 29 - Quizvraag
Ich habe es bei ..... (jullie) zu Hause liegen lassen.
A
uns
B
sie
C
ihr
D
euch
Slide 30 - Quizvraag
Willst du dich zu (ons)
setzen?
setzen?
Slide 31 - Open vraag
„Ich bin gleich bei (jou)
“, sagte der Kellner zu den Gästen.
“, sagte der Kellner zu den Gästen.
Slide 32 - Open vraag
Vertaal: bij jou
Slide 33 - Open vraag
Vertaal: naar haar
Slide 34 - Open vraag
Vertaal: met u
Slide 35 - Open vraag
Vertaal: van hun
Slide 36 - Open vraag
😒🙁😐🙂😃
