Grammatica zinsdelen: hoofdstuk 3 (bijv. bijzin) - les 2

Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 3: de bijvoeglijke bijzin
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 3

In deze les zitten 13 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Grammatica zinsdelen
Hoofdstuk 3: de bijvoeglijke bijzin

Slide 1 - Tekstslide

Doel en planning
Doel: na deze les weet je hoe je een zin met een bijvoeglijke bijzin moet ontleden. 

Planning: je blikt kort terug op de bijvoeglijke bijzin. Je krijgt een stukje uitleg hoe je een zin met een bijvoeglijke bijzin moet ontleden en daarna maak je een oefening.

Slide 2 - Tekstslide

Waar denk je aan bij
een bijvoeglijke bijzin?
Gebruik steekwoorden.

Slide 3 - Woordweb

Slide 4 - Video

Maak een zin met bijvoeglijke bijzin erin van: ‘Het mooie kasteel van graaf Frank en Stein staat te koop.’

Slide 5 - Open vraag

Theorie - deel 1
  • Een bijvoeglijke bijzin is een onderdeel van een zinsdeel (= zinsdeelstuk),  het is dus géén aparte bijzin die je moet benoemen.
  • Je ontleedt de zin zoals je gewend bent, alleen hoort de bijvoeglijke bijzin dus óók bij een zinsdeel.
  • Op de volgende dia vind je een voorbeeld hoe je een enkelvoudige zin mét bijvoeglijke bijzin ontleedt.

Slide 6 - Tekstslide

Voorbeeld zin ontleden met bijv. bijzin
Vandaag | lopen  | wij | de marathon, waar wij hard voor getraind hebben, | helemaal  |uit.
pv = lopen
ond = wij
wwg = lopen uit
lv = de marathon, waar wij hard voor getraind hebben
bwb = helemaal
bijv. bijzin. = waar wij hard voor getraind hebben > marathon

Slide 7 - Tekstslide

Ontleed de zin helemaal (inclusief bijv. bijzin): Het mooie schilderij dat nog van mijn oma is geweest, hangt daar al jaren.

Slide 8 - Open vraag

Theorie - deel 2
  • Je zag dat de bijv. bijzin gewoon bij een zinsdeel hoort, namelijk bij het lijdend voorwerp of het onderwerp.
  • Aan het einde schrijf je nogmaals 'los' de bijvoeglijke bijzin op.
  • Let op: een bijvoeglijke bijzin begint met: die, dat, wat, van wie, waar, waarvan, waarop etc. en geeft altijd extra informatie over het woord dat ervoor staat. 

Slide 9 - Tekstslide

Alles bij elkaar
  • Straks krijg je alles door elkaar: een enkelvoudige zin met bijv. bijzin ontleden of een samengestelde zin ontleden waarbij je een zinsdeel moet benoemen.

  • Op de volgende dia staan twee zinnen. Ontleed deze zoals jij denkt dat het moet. Ontleed de zinnen in je schrift en voeg straks een foto toe. Volgende les bespreken we de zinnen.

Slide 10 - Tekstslide

Opdrachtje 
Ontleed deze zoals jij denkt dat het moet. Ontleed de zinnen in je schrift en voeg straks een foto toe. Volgende les bespreken we de zinnen.

1) Zodra die zon gaat schijnen, gaan we naar het strand.
2) Het meisje dat elke dag traint, is vorige week ziek geworden.

Slide 11 - Tekstslide

Plaats een foto van de gemaakte opdracht.

Slide 12 - Open vraag

Welke vragen heb je nog na deze les? Wil je iets nog extra oefenen? Waar loop je nog tegen aan?

Slide 13 - Open vraag