In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 90 min
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Hoe gaat het vandaag met jullie?
😒🙁😐🙂😃
Slide 2 - Poll
Kletspraat
Waar maak jij je zorgen over?
Slide 3 - Open vraag
Leg uit hoe je kan zien dat een stof een officieel diergeneesmiddel is.
Slide 4 - Open vraag
Niet alle diergeneesmiddelen mogen in een dierenwinkel worden verkocht. Welke kanalisatiestatus geeft aan dat het diergeneesmiddel wél in een dierenwinkel mag worden verkocht?
A
VRIJ
B
URA
C
UDA
D
UDD
Slide 5 - Quizvraag
Een dierverzorger mag in opdracht van een dierenarts veel diergeneesmiddelen aan dieren toedienen. Welke kanalisatiestatus geeft echter aan dat diergeneesmiddel niet door een dierverzorger mag worden toegediend?
A
VRIJ
B
URA
C
UDA
D
UDD
Slide 6 - Quizvraag
Leg uit hoe je een illegaal diergeneesmiddel kan onderscheiden van een regulier diergeneesmiddel.
Slide 7 - Open vraag
Slide 8 - Tekstslide
Slide 9 - Tekstslide
Welke bewering(en) zijn waar? 1. Het werkingsmechanisme beschrijft hoe een diergeneesmiddel een effect veroorzaakt in het lichaam. 2. Smaak-, kleur- en vulstoffen zijn voorbeelden van werkzame stoffen.
A
Bewering 1
B
Bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Je werkt in een dierentuin. In opdracht van de dierenarts moet je een zieke vogel antibiotica toedienen. Je merkt na enkele dagen dat de vogel last krijgt van bijwerkingen die niet in de bijsluiter staan. Waar kan je dit melden?
Slide 11 - Open vraag
Leg uit hoe bijwerkingen van geneesmiddelen ontstaan.
Slide 12 - Open vraag
Slide 13 - Tekstslide
Bij farmacokinetiek wordt onderzocht wat het lichaam doet met een geneesmiddel. Wat wordt hierbij onderzocht?
Slide 14 - Open vraag
Je geeft een hond van 20 kg 2 mg van de pijnstiller metacam. Hiervan wordt 1,5 mg door het lichaam opgenomen en 0,5 mg wordt met de feces uitgescheiden. Wat is de biologische beschikbaarheid van de pijnstiller?
A
2 mg
B
1 mg
C
1,5 mg
D
0,5 mg
Slide 15 - Quizvraag
Welke bewering(en) zijn waar? 1. Een prodrug is een geneesmiddel die pas na omzetting in de lever een effect kan veroorzaken. 2. Een placebo is een geneesmiddel dat geen werkzame stof bevat.
A
Bewering 1
B
Bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 16 - Quizvraag
Slide 17 - Tekstslide
Farmacokinetiek gaat over het effect dat het lichaam heeft op een diergeneesmiddel. Welke organen in het lichaam hebben grote invloed op hoe diergeneesmiddelen werken?
Slide 18 - Open vraag
Beschrijf wat er met een diergeneesmiddel in het lichaam gebeurt nadat deze in het lichaam is opgenomen.
Slide 19 - Open vraag
Je werkt in een dierentuin. In de dierentuin is een tijger aanwezig die een leverziekte heeft. Je moet de tijger van de dierenarts een medicijn toedienen. Moet je deze tijger een hogere of een lagere dosis dan normaal geven?
A
Een hogere dosis
B
Een lagere dosis
Slide 20 - Quizvraag
Slide 21 - Tekstslide
Leg uit hoe werkzame stoffen in geneesmiddelen in het lichaam een farmacologisch effect veroorzaken.
Slide 22 - Open vraag
Welke bewering(en) zijn waar? 1. Farmacodynamiek gaat over wat het lichaam doet met een geneesmiddel. 2. Farmacokinetiek gaat over wat het geneesmiddel doet met het lichaam.
A
Bewering 1
B
Bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 23 - Quizvraag
Slide 24 - Tekstslide
Welke bewering(en) zijn waar? 1. De halfwaardetijd van een geneesmiddel is de tijd die nodig is om de stof op te nemen in het lichaam. 2. Stapeling treedt op als een geneesmiddel opnieuw wordt toegediend voordat de halfwaardetijd is bereikt.
A
Bewering 1
B
Bewering 2
C
Beide beweringen zijn waar
D
Beide beweringen zijn niet waar
Slide 25 - Quizvraag
De halfwaardetijd van een bepaald geneesmiddel is niet bij ieder dier hetzelfde. Noem enkele factoren die de halfwaardetijd van een geneesmiddel beïnvloeden.
Slide 26 - Open vraag
Slide 27 - Tekstslide
Leg uit waarom je nooit zomaar een geneesmiddel aan een dier mag toedienen.
Slide 28 - Open vraag
Slide 29 - Tekstslide
Leg uit waarom na toediening van een geneesmiddel aan voedseldieren enkele dagen gewacht moet worden voordat de producten van deze dieren weer verkocht mogen worden.
Slide 30 - Open vraag
Je werkt op een kippenhouderij. Doordat de kippen wormen hebben, moeten zij ontwormd worden. Hoe lang is de minimale wachttijd voordat de eieren weer verkocht mogen worden als er niets in de bijsluiter staat?
A
7 dagen
B
10 dagen
C
21 dagen
D
28 dagen
Slide 31 - Quizvraag
Je werkt op een melkveehouderij. Enkele koeien hebben mastitis en krijgen antibiotica toegediend. Hoe lang is de minimale wachttijd voordat de melk weer verkocht mag worden als er niets in de bijsluiter staat?
A
7 dagen
B
10 dagen
C
21 dagen
D
28 dagen
Slide 32 - Quizvraag
Je werkt op een schapenhouderij. Enkele schapen hebben diarree en krijgen diarreeremmers toegediend. Hoe lang is de minimale wachttijd voordat de dieren mogen worden geslacht als er niets in de bijsluiter staat?