Thema 5 les 14 Komma

• Taal
• Basisschool
• Groep 5

Thema 5 les 14 (Komma)

Doel

Ik kan de komma op de juiste plek in de zin zetten.

Wat weten we al?

Noem de drie dingen wanneer we een komma gebruiken:

Vertel ze aan je buurman of buurvrouw.

De drie momenten

De zin begrijpen: Als de zin lang is, plaats je de komma zodat de zin beter te begrijpen is.

Iemand aanspreken

Tussen twee werkwoorden

Ik kan de komma goed plaatsen in de zin.

Ik vind het lastig.

Ik kan het redelijk.

Ik kan het goed.

Kijk meneer Verkerk in een ruimtestation is niet veel plaats.

Ze voeren onderzoeken uit bijvoorbeeld hoe planten groeien in de ruimte.

En hoe moet het smaken weet u dat al?

Ga staan, ga zitten

A = staan

B = zitten

A: Vers voedsel, meenemen dat gaat dus niet.

B: Vers voedsel meenemen, dat gaat dus niet.

A: Mijn laboratorium deed veel proeven, vooral naar smaak.

B: Mijn laboratorium, deed veel proeven vooral naar smaak.

A: Als u het proeft, weet u hoe het smaakt.

B: Als u, het proeft weet u hoe het smaakt.

A: Ik, moet zeggen dat wordt een smeerboel.

B: Ik moet zeggen, dat wordt een smeerboel.

Ik kan tastbare en ontastbare zelfstandige naamwoorden herkennen.

Ik vind het lastig; Ik doe mee met de v.i..

Ik kan het redelijk, ik maak 1.

Ik kan het goed, ik maak 1.