Voegwoorden

1 / 11
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 11 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Voegwoorden verbinden


  • Woorden
  • Woordgroepen
  • Zinnen


Woorden: pizza of hamburger
Woordgroepen: de zware training en de spannende wedstrijd
Zinnen: Ze sparen voor een tent, want ze gaan kamperen.

Slide 2 - Tekstslide

Twee soorten voegwoorden:

- Nevenschikkende voegwoorden
   (en, maar, want, of, dus)
   Verbinden woorden, woordgroepen, hoofdzinnen of         bijzinnen.

- Onderschikkende voegwoorden
   (terwijl, mits, omdat, toen, voordat, zodat, hoewel, enz.)
   Verbinden meestal een hoofdzin en een bijzin.

Slide 3 - Tekstslide

Nevenschikking
Twee gelijkwaardige delen die ook los van elkaar kunnen bestaan.
Een mooi huis en een mooie auto.
Ik ga minder werken, want ik moet nog afstuderen.
Het zou warm worden vandaag, maar daar merk ik weinig van.

Onderschikking
Hier is sprake van een hoofdzin en een bijzin. De bijzin is een zinsdeel van de hoofdzin. 
Maandag ben ik wat later, omdat ik naar de kapper moet.
Zijn cijfers gingen naar beneden, doordat hij nooit huiswerk maakte.
Als je even opschiet, ben je zo klaar.

Slide 4 - Tekstslide

Job trekt een pak aan, want hij gaat naar een bruiloft.
'Want' is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 5 - Quizvraag

Hij koopt tulpen of hij koopt gladiolen.
'Of' is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 6 - Quizvraag

Hij wilde geen kopje koffie, maar een kopje thee.
'Maar' is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 7 - Quizvraag

Weet Max al of hij morgen mag starten?
'Of' is een
A
nevenschikkend voegwoord
B
onderschikkend voegwoord

Slide 8 - Quizvraag

Aan de slag!
Maak oefening 5
(OB blz. 100)
timer
6:00

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Huiswerk

Oefening 6 en 7
(OB blz. 101)

Oefenen alle woordsoorten uit de behandelde paragraven:
Grammatica woordsoorten
A) Woordsoorten
B) Voornaamwoorden
C) Voorzetsel en bijwoord
D) Telwoord en voegwoord

Slide 11 - Tekstslide