bs1,fenotype en genotype

GENETICA
1 / 47
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 47 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 90 min

Onderdelen in deze les

GENETICA

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Vandaag
Start nieuw hoofdstuk!
Jeuj genetica :)
- samen inoefenen
- zelfstandig werken

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.
  2. Je kunt omschrijven wat autosomen, geslachtschrosomen en homologe chromosomen zijn..
  3. Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van milieufactoren en de omgeving.

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genotype
Je genotype bestaat uit duizenden eigenschappen. Zichtbare en onzichtbare ( bv je bloedgroep, ADHD)

Je Genotype ligt vast en kan niet veranderen!





De informatie van erfelijke eigenschappen ligt op 
het DNA in de celkernen.

Chromosomen bestaan uit DNA.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fenotype 
Het fenotype: alle zichtbare eigenschappen van een organisme.
Het fenotype kan veranderen onder invloed van je omgeving.
Kom tot stand door het genotype en het milieu
Bijvoorbeeld:
*haren verven 
*bruin worden in de zomer 
*kleurlenzen dragen 

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genen
Een gen bevat informatie voor een of meerdere erfelijke eigenschappen.

Bij een erfelijke eigenschap zijn vaak meerdere genen betrokken.







Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genen
Voor elke erfelijke eigenschap geldt:
Je hebt 1 gen van je moeder en 1 gen van je vader gekregen

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fenotype 
Genotype
  • De uiterlijke (zichtbare) kenmerken van een organisme
  • Combinatie van genen en milieufactoren (licht, lucht, voeding, etc)
  • Kunnen worden veranderd
  • De informatie voor de erfelijke eigenschappen in het DNA
  • Aangeboren

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Voorbeelden van erfelijke/genetische eigenschap

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke duim heb jij?

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke variant heb jij? Links of rechts?

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Fenotypische modificatie
Modificatie van het fenotype:
  • Verandering fenotype
  • Genetisch materiaal verandert niet
  • Is niet erfelijk

Wie kan een voorbeeld noemen?

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genotype of milieu?
  •  Sommige eigenschappen worden (vrijwel) uitsluitend bepaald door genotype 
        Voorbeelden? Oogkleur, bloedgroep 
 
  •  Andere eigenschappen (vrijwel) uitsluitend bepaald door milieu 
        Voorbeelden?  Litteken, lengte van de nagels 
  
  •  Bij veel eigenschappen stelt genotype de uiterste grenzen vast en bepaalt      het milieu hoe dicht de grenzen worden benaderd 
        Voorbeeld... 
 
 
 Bij veel eigenschappen stelt genotype de uiterste grenzen vast en 
  bepaalt het milieu hoe dicht de grenzen worden benaderd 
 
Voorbeeld? 

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen 1
Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.

Had je allebei de opgaven goed? Dan heb je alle uitleg van leerdoel 1 begrepen. Had je 1 of meer fouten? Lees dan (als we aan het werk gaan) eerst blz. 124, eerste alinea goed door.

Slide 16 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies


  • Mensen hebben 23 paren homologe chromosomen.
  • Homoloog: gelijk in vorm en lengte.
  • In totaal 46 chromosomen (2n)
  • 22 paar autosomen (=  lichaamschromosomen)
  • 1 paar  geslachtschromosomen  (X en Y niet identiek)

Slide 17 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chromosomen
  • Karyotype: rangschikking van chromosomen. Ook wel karyogram of chromosomenportret

Slide 18 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Diploïd / haploïd
Lichaamscellen zijn diploïd
(chromosomen in paren)

Geslachtscellen zijn haploïd
(chromosomen in enkelvoud)

Slide 19 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samenvatting

Lichaamscel: 23 paar chromosomen (46 totaal)

  • 22 paar 'gewone' chromosomen
  • 1 paar geslachtschromosomen

Geslachtscel: 23 chromosomen

  • 22 'gewone' chromosomen
  • 1 geslachtschromosoom

Slide 20 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Chromosomen

Chromosomen bestaan uit opgerold chromatine.

Chromatine bestaat uit strengen DNA, gewikkeld rond histonen (balvormige eiwitten).




Slide 21 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

DNA
DNA bestaat uit lange ketens van nucleotiden:
  1. Fosfaatgroep 
  2. Desoxyribose (suiker)
  3. Stikstofbase

4 soorten stikstofbasen:
Adenine, Thymine, Guanine of Cytosine

Complentaire baseparing: 
koppels A-T en C-G 

Slide 23 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

De genexpressie van de cellen in je hoofdhuid is niet gelijk aan de genexpressie van de cellen van je lever.

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

genexpressie
waarom is er genexpressie nodig? voorbeelden
  • gen voor insuline aanmaak in je huid?
  • gen voor haargroei in je darmen? 
  • gen voor verteringsenzymen in je maag? 

Slide 25 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

genexpressie
waarom is er genexpressie nodig? voorbeelden
  • gen voor insuline aanmaak in je huid? - nee
  • gen voor haargroei aan in je darmen? - nee
  • gen voor verteringsenzymen in je maag? - ja

Slide 26 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Samen inoefenen/huiswerk
We maken samen opdracht 1, 2, 3, 4, 5, 7

Zelfstandig werken: opdracht 1 t/m 12
Compact 4,6,7,9
Dit is ook het huiswerk
Klaar kijk na met een nakijkboekje
Pak je leesboek of ga rustig iets voor jezelf doen

Slide 27 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dit hiernaast is een karyogram van een....
A
zaadcel
B
eicel
C
lichaamscel
D
is niet te zeggen

Slide 28 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Mathilde laat haar haren blonderen bij de kapper. Verandert hierdoor haar genotype?
En haar fenotype?
A
genotype wel fenotype niet
B
genotype niet fenotype wel
C
genotype niet fenotype niet
D
genotype wel fenotype wel

Slide 29 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Heeft een vlinder hetzelfde fenotype als de rups waaruit hij is ontstaan? En hetzelfde genotype?
A
alleen hetzelfde fenotype
B
alleen hetzelfde genotype
C
zowel hetzelfde fenotype als hetzelfde genotype

Slide 30 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel chromosomenparen hebben de meeste mensen in hun lichaamscellen?
A
22
B
23
C
44
D
46

Slide 31 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Hoeveel erfelijk materiaal heeft een gameet (geslachtscel), ten opzichte van een gewone cel.
A
Net zoveel
B
1/2
C
1/4
D
2x zoveel

Slide 32 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is genexpressie?
A
het tot uiting komen van een gen
B
het afgelezen worden van een gen
C
het maken van eiwitten op ribosomen
D
het maken van verschillende celtypen

Slide 33 - Quizvraag

Genexpressie is het tot uiting komen van genen. Hiervoor moet het gen afgelezen worden, en worden vertaald naar een eiwit. Genexpressie zorgt ervoor dat er verschillende celtypen (kunnen) bestaan. 
Is bij een muis de genexpressie in een levercel gelijk aan de genexpressie in een longcel?
A
Ja
B
Nee
C
Kan je niet weten

Slide 34 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 2

Je kunt omschrijven wat DNA-sequentie en genexpressie betekenen.

Had je 5 of meer van bovenstaande vragen goed, dan heb je het doel gehaald. Had je minder goed, lees dan blz. 127 en 128 voordat je opdrachten gaat maken.

Slide 35 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Aangeboren of erfelijk?
  • Aangeboren: wanneer afwijking, aandoening of ziekte in de baarmoeder ontstaat

  • Erfelijk: wanneer de afwijking, aandoening of ziekte genetisch via de ouders wordt doorgegeven

Slide 36 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke stelling is juist?
A
Fenotype = genotype + milieu
B
Milieu = genotype + fenotype
C
Genotype = fenotype + milieu

Slide 37 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoel 3
Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van milieufactoren en de omgeving.

Had je bovenstaande vraag goed? Dan heb je leerdoel 3 gehaald. Had je hem niet goed? Bekijk dan de volgende video: 

Slide 38 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Leerdoelen
  1. Je kunt omschrijven wat het fenotype en wat het genotype van een organisme is.
  2. Je kunt omschrijven wat DNA-sequentie en genexpressie betekenen.
  3. Je kunt uitleggen dat een fenotype tot stand komt door de combinatie van milieufactoren en de omgeving.

Slide 39 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Locus
Chromosomen komen voor in paren. De plaats van een gen op het chromosoom, noem je een locus (meervoud loci).

Een gen is het stukje DNA dat codeert voor een of meer eigenschappen

Slide 40 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Allelen
Genen hebben verschillende varianten (allel/allelen), bijv. het allel voor zwart haar of het allel voor blond haar.

Deze allelen kunnen in verschillende combinaties voorkomen

Slide 41 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Dominant en recessief
Een dominant allel zie je altijd terug in het fenotype (ook als er maar één dominant allel is).



Dominante allel: HOOFDLETTER
Recessieve allel: kleine letter

Slide 42 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Drager
Een heterozygoot is een drager van het recessieve allel.

Dat kan bijv. voor een gen zijn dat codeert voor de haarkleur, maar ook voor een gen dat leidt tot een ziekte.

Slide 43 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Intermediair fenotype
Intermediair fenotytpe:
beide allelen komen tot uiting in het fenotype

Slide 44 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Onvolledig dominant
  • Oogkleur
  • Het recessieve allel komt een beetje tot uiting in het fenotype
  • Allel voor bruine ogen is onvolledig dominant

Slide 45 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

 Codominantie
Bij codominantie komen de eigenschappen van beide dominante allelen volledig tot uiting.

Beide allelen worden aangegeven met een hoofdletter en een variantsaanduiding:
Rood: Ar  en Geel: Ag

Slide 46 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Recombinatie
Recombinatie is het herverdelen van erfelijke eigenschappen enleidt tot genetische variatie onder nakomelingen.

Genetische variatie is belangrijk voor het overleven van een soort.

Slide 47 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies