Hoofdstuk 5 - 03

 Balans
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
Middelbare school

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

 Balans

Slide 1 - Tekstslide

2 minuten opdracht
Maak een woordweb met het woord balans.  Op mijn teken vergelijk je met je buur. 
Ik vraag willekeurig uit.
Programma
  •  passiva zijde van de balans
  • solvabiliteit
  • liquiditeit

Slide 2 - Tekstslide

3 minuten opdracht : schrijf voor jezelf op wat je nog weet van de activa zijde van de balans
Leerdoelen
  • Ik kan de creditzijde van de balans beschrijven
  • ik kan uitleggen wat solvabiliteit inhoudt
  • ik kan de solvabiliteit berekenen
  • ik kan uitleggen wat liquiditeit inhoudt 
  • ik kan de liquiditeit berekenen

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 4 - Tekstslide

Op het bord een balans tekenen , de credit zijde, de passiva ( = het woord passief)
Passiva omdat het geen geld is waarmee je kunt handelen.
Begrippen EV en VV  en crediteur behandelen

verschil van het begrip investeren in het dagelijks taalgebruik ( ruimer ) en het economische begrip ( voor een lange tijd, 
voor jaren in een bedrijf en je gaat uit van rendement) 
Balans
EIGEN VERMOGEN 


VREEMD VERMOGEN
- lang
- kort
Waarom staat EV aan de 
creditzijde ?

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Eigen vermogen
BEZIT = EV + VV                  ACTIVA  = PASSIVA     

Waarom is het Eigen Vermogen een schuld ?
  • Kijk je naar de balans, dan zie dat vermogen valt onder de passiva en niet onder de activa.
  • Dat komt omdat het eigen vermogen technisch gezien wordt beschouwd als een schuld.
  • Het is een schuld aan de eigenaar of de eigenaren van het bedrijf

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Hoe kun je zien of een bedrijf financieel gezond is?
  • m.b.v. kengetallen 
  • liquiditeit
  • solvalbiliteit

Slide 7 - Tekstslide

Op het bord een balans tekenen , de credit zijde, de passiva ( = het woord passief)
Passiva omdat het geen geld is waarmee je kunt handelen.
Begrippen EV en VV  en crediteur behandelen

verschil van het begrip investeren in het dagelijks taalgebruik ( ruimer ) en het economische begrip ( voor een lange tijd, 
voor jaren in een bedrijf en je gaat uit van rendement) 
Liquiditeit

  • Heb je genoeg geld om je schulden op korte termijn te betalen ? 

  • In een formule uitgedrukt: 
  • (vlott. activa + liquide middelen) / kort vreemd vermogen x 100% 



Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Solvabiliteit
  • Heb je genoeg geld om je schulden op lange termijn te betalen ? 

  • In een formule uitgedrukt:
  • (EV / TV) x 100%

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Zelfstandig werken  
Wat:             de opdrachten  13, 14, 16 en 17              
Hoe:            individueel    
Hulp:           je boek, je buurman/ vrouw en ik loop rond  
Tijd:             10 minuten
Klaar:          je leest paragraag 5.2, blz. 142 en verder
timer
10:00

Slide 10 - Tekstslide

Controle HW 5.1
Ik weet in welke groepen de creditzijde van de balans wordt verdeeld
A
groen
B
geel
C
rood

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat de solvabiliteit inhoudt en kan deze berekenen
A
groen
B
geel
C
rood

Slide 12 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Ik weet wat de liquiditeit inhoudt en kan deze berekenen
A
groen
B
geel
C
rood

Slide 13 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

In welke 3 groepen kun je de passiva-zijde van de balans verdelen?
A
Activa, Passiva en Liquide middelen
B
Eigen vermogen, lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen
C
Eigen vermogen, lange passiva, korte passiva
D
Activa, Vaste activa en Vlottende middelen

Slide 14 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de formule om solvabiliteit te berekenen?
A
EV / VV x 100 %
B
(Vl.Act + Liq.Mid.) / KVV
C
EV / TV x 100 %
D
(Vl.Act - Voorr.+ Liq.Mid.) / KVV

Slide 15 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

De Taarten winkel koopt grondstoffen in zoals meel, boter, suiker, fruit, chocolade etc. De goederen worden vandaag geleverd en de factuur hiervoor moet over 30 dagen betaald worden.
A
De leverancier van de goederen is een debiteur
B
De leverancier van de goederen is een crediteur

Slide 16 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Stelling 1: Vreemd vermogen is geleend geld
Stelling 2: Er zijn 2 soorten vreemd vermogen:
lang- en kort vreemd vermogen
A
Stelling 1 is juist , stelling 2 is onjuist
B
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is juist
C
Stelling 1 is juist, stelling 2 is juist
D
Stelling 1 is onjuist, stelling 2 is onjuist

Slide 17 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de formule om de liquiditeit te berekenen?
A
EV / VV x 100 %
B
(Vl.Act + Liq.Mid.) / KVV x 100 %
C
Liq.Mid. / EV x 100 %
D
(Vl.Act - Voorr.+ Liq.Mid.) / KVV x 100 %

Slide 18 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Wat is de balans van een bedrijf?
A
een maandelijks overzicht van alles wat een bedrijf heeft
B
een overzicht van alle bezittingen en schulden op één bepaald moment
C
een halfjaarlijks overzicht van alle activa van een bedrijf
D
een kwartaal overzicht van alle passiva van een bedrijf

Slide 19 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Welk soort vermogen staat op de balans van een B.V. en eenN.V. ?
A
Eigen vermogen en vreemd vermogen
B
Aandelen vermogen en vreemd vermogen
C
Aandelen vermogen en eigen vermogen
D
Lang vreemd vermogen en kort vreemd vermogen

Slide 20 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Een ander woord voor schulden
is passiva
A
juist
B
onjuist

Slide 21 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Huiswerk
  • Doornemen paragraaf 5.2   
  • maken opdrachten 
  • m.u.v.  de opdrachten 
        11, 12, 15, 18, 20, 23 en 26

Slide 22 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies