a) (S - I) + (B -O) = E - M
(0,25Y - 10) - 40 + (0,2Y - 10) - 50 = 100 - (0,2Y + 30)
0,25Y - 10 - 40 + 0,2Y - 10 - 50 = 100 - 0,2Y - 30
0,45Y -110 = -0,2Y + 70
0,65Y = 180
Y = 180/0,65 = 276,92
b) Mensen gaan pas sparen vanaf een bepaalde hoogte van hun inkomen. Dit kan worden gezien als de uitgave die mensen doen aan hun basisbehoeften (eten, kleding, woning), omdat deze uitgaven altijd eerst moet worden gedaan.
c) Mensen betalen pas belasting vanaf een bepaalde hoogte van hun inkomen. Dit kan worden gezien als een heffingskorting. (vlaktaks plus heffingskorting zorgt voor progressief belastingstelsel)
d) Particulier spaarsaldo: 0,25*276,92 - 10 - 40 = 19,23
Overheidssaldo: 0,2*276,92 -10 - 50 = -4,62
Nationaal Spaarsaldo: 19,23 - 4,62 = 14,61
Saldo lopende rekening: 100 - 0,2*276,92 - 30 = 14,62