economische modellen h4 en h5

Economisch model met overheid (H4)
1 / 45
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 5

In deze les zitten 45 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Economisch model met overheid (H4)

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Link

Rol overheid
  • Overheidsvoorzieningen betaald door belastingen
  • Conjunctuurbeleid door overheidsbestedingen en belastingen (Keynes)
  • Wet- en regelgeving, markttoezicht

Slide 3 - Tekstslide

Rollen model
  • Analytisch model => verbanden weergeven
  • Beslissings/beleidsmodel => gevolgen van veranderingen doorrekenen & beleid sturen => CPB doorrekeningen
  • Sturen op productie of werkloosheid=> doelvariabele

Slide 4 - Tekstslide

In de kringloop

Slide 5 - Tekstslide

Overheid (1)
We voegen de overheid toe aan het model. De overheid heeft inkomsten (belastingen) en uitgaven (overheidsbestedingen)

O: overheidsbestedingen 

B: belastingen



Slide 6 - Tekstslide

Overheid (2)
Belastingfunctie
B = Endogeen (=afhankelijk van Y)
Exogeen => Bo (autonome belastingen) & b (marginale belastingquote)

B = bY + Bo

Overheidsbestedingen 
Exogeen => Oo (autonome bestedingen)

O = Oo 


Slide 7 - Tekstslide

Effectieve vraag
Overheidsbestedingen worden gedaan bij bedrijven => toegevoegd aan effectieve vraag

Effectieve vraag zonder overheid: EV = C + I
Effectieve vraag met overheid: EV = C + I + O


Slide 8 - Tekstslide

Bedrijven
De investeringsfunctie blijft ongewijzigd
=> er worden dus geen belastingen geheven!

Investeringsfunctie zonder overheid = Investeringsfunctie met overheid => exogeen

I = Io

Slide 9 - Tekstslide

Gezinnen
  • Er is nu een overheid die het inkomen van de gezinnen belast
  • Het bedrag dat gezinnen besteden is nu afhankelijk van het inkomen van de gezinnen ná belasting = het besteedbare inkomen (Y-B). 

Consumptiefunctie zonder overheid: C = cY + Co
Consumptiefunctie met overheid: C= c(Y-B) + Co


Slide 10 - Tekstslide

Model met overheid
W = EV                               (evenwichtsvoorwaarde)
Y = W                                  (identiteit)
EV = C + I + O                  (effectieve vraag)
C= c(Y-B) + Co               (gedragsvergelijking)
I = Io                                   (gedragsvergelijking)
O = Oo                               (institutionele vergelijking)
B = bY + Bo                      (institutionele vergelijking)

Slide 11 - Tekstslide

Model met overheid (getallen)
W = EV
Y = W
EV = C + I + O
C= 0,7(Y-B) + 30
I = 50
O = 100
B = 0,15Y + 10

=> Huiswerkopdracht maandag a.s. => vind/bereken het evenwichtsinkomen (met berekening in nette stappen)


Slide 12 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lezen H3.1 t/m H3.2.2 (p26)
  • Maken Opgave 3.1 t/m 3.7
  • Lezen H3.2.2 e.v.
  • Maken Opgave 3.9 t/m 3.12
  • Maken Opgave 3.15, 3.17 t/m 3.20
  • Maken Opgave 3.24, 3.32, 3.35
  • Vind evenwichtsinkomen model met overheid
  • Lezen en maken H4 t/m 4.1.3 (opgave 4.1 t/m 4.5)


Slide 13 - Tekstslide

Deze week:
  • Vind evenwichtsinkomen model met overheid 
  • Lezen en maken H4 t/m 4.1.3 (opgave 4.1 t/m 4.5)
  • Uitleg en afmaken H4


Slide 14 - Tekstslide

Oplossing
Y= C + I + O
Y = 0,7 (Y-B) + 30 + 50 + 100
Y = 0,7Y – 0,7 (0,15Y + 10) + 30 + 50 + 100
Y = 0,7Y – 0,105 Y – 7 + 30 + 50 + 100
Y – 0,7 Y + 0,105 Y = -7 + 30 + 50 + 100
0,405Y = 173
Y = 173 / 0,405 = 427,16 => 427,16 miljard

Dus het evenwichtsinkomen is € 427,16 miljard. Dit is het inkomensevenwicht waar het nationaal inkomen kan voldoen aan de eisen van gezinnen, bedrijven, en de overheid.

Slide 15 - Tekstslide

Model met overheid (getallen)
W = EV
Y = W
EV = C + I + O
C= 0,7(Y-B) + 30
I = 50
O = 100
B = 0,15Y + 10

Y = 427, 16 => Bereken de Effectieve vraag (EV) via C, I, O (& B)


Slide 16 - Tekstslide

Multiplier & Inverdieneffect
W = EV
Y = W
EV = C + I + O
C= 0,7(Y-B) + 30
I = 50
O = 100
B = 0,15Y + 10

Y = 427, 16 => 
a) De overheid verhoogt de Overheidsbestedingen O met 20 (van 100 naar 120). Bereken het nieuwe evenwichtsinkomen Y
b) Bereken de multiplier.
c) Bereken hoeveel extra belastinginkomsten de overheid ontvangt als gevolg van de verhoging van de investeringen. Heeft het de overheid ook 20 extra gekost? (Inverdieneffect)


Slide 17 - Tekstslide

Multiplier
=> Y opnieuw uitrekenen met O = 120 => 476,54

Y = 0,7 (Y - (0,15Y + 10) + 30 + 120 + 50
Y = 0,7 (0,85Y - 10) + 200
Y = 0,595Y - 7 + 200
Y - 0,595Y = 193
0,405 Y = 193
Y = 193/0,405 = 476,54

b) Hoe groot is de multiplier van de belastingen? Ging het nieuwe evenwichtsinkomen omhoog of omlaag?

=> Ynieuw - Youd = 476,54 - 427, 16 = 49,38 => Investering was +20 => 49,38 / 20 = 2,469 => multiplier is 2,47

Formule multiplier is 1 / (1- c + bc) => controleer of dit klopt








Slide 18 - Tekstslide

Inverdieneffect
Belastingopbrengst: B = 0,15Y + 10
Belastingopbrengst Oud=> 0,15 * 427,16 + 10 = 74,074
Belastingopbrengst Nieuw => 0,15 * 476,54 + 10 = 81,481
Extra belastingopbrengst => BNieuw - BOud = 81,481- 74,074 =  7,407 

De werkelijke extra uitgaven (min extra belastingopbrengsten) => 20 - 7,407 = 12,593 => 12,6 miljard
In procenten kan ook => inverdien effect is 7,407/20 *100 = 37 %








Slide 19 - Tekstslide

Model met overheid (getallen)
W = EV
Y = W
EV = C + I + O
C= 0,7(Y-B) + 30
I = 50
O = 100
B = 0,15Y + 10

Formule multiplier is 1 / (1- c + bc) => controleer of dit klopt met onze gevonden multiplier (2,47)


Slide 20 - Tekstslide

Multiplier belasting & uitverdieneffect
W = EV
Y = W
EV = C + I + O
C= 0,7(Y-B) + 30
I = 50
O = 100
B = 0,15Y + 10

Y oud= 427, 16 
a) De overheid verhoogt het autonome deel van de belastingen met 5 (van +10 naar +15).  Bereken het nieuwe evenwichtsinkomen Y.
b) Hoe groot is de multiplier van de belastingen? Ging het nieuwe evenwichtsinkomen omhoog of omlaag? Had je dat verwacht?
c) Hoe groot is het uitverdieneffect (in miljarden euro's) ? Kreeg de overheid de gehele 5 miljard extra binnen?




Slide 21 - Tekstslide

Multiplier belasting & uitverdieneffect
W = EV
Y = W
EV = C + I + O
C= 0,7(Y-B) + 30
I = 50
O = 100
B = 0,15Y + 10

Y oud= 427, 16 
a) Door een nieuwe reclamecampagne van de overheid gaan mensen meer sparen. De marginale consumptiequote verandert naar 0,6.  Bereken het nieuwe evenwichtsinkomen Y.
b) Bereken de multiplier via de nieuwe Y. Hoe groot is de nieuwe multiplier? Is de multiplier meer of minder geworden? Had je dat verwacht?
c) Controleer je gevonden multiplier met 1/(1-c+bc)




Slide 22 - Tekstslide

Multiplier belasting & uitverdieneffect
a) Y = C + I + O
Y = 0,6(Y-B) + 30 + 50 + 100
Y = 0,6(Y - (0,15Y + 10) + 30 + 50 + 100
Y = 0,6 (0,85Y - 10) + 30 + 50 + 100
Y = 0,51 Y - 6 + 180
0,49Y = 174
Y = 174 / 0,49 = 355,1

b) Bijvoorbeeld O van 100 naar 101 (O => +1)
0,49 Y = 175 => Y = 175 / 0,49 = 357, 14
Multiplier is 357, 14 - 355, 1 = 2,04

c)  1/(1-c+bc) => 1/(1 - 0,6 + 0,15*0,6) => 1 / 0,49 => 2,04




Slide 23 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lezen H3.1 t/m H3.2.2 (p26)
  • Maken Opgave 3.1 t/m 3.7
  • Lezen H3.2.2 e.v.
  • Maken Opgave 3.9 t/m 3.12
  • Maken Opgave 3.15, 3.17 t/m 3.20
  • Maken Opgave 3.24, 3.32, 3.35
  • Vind evenwichtsinkomen model met overheid
  • Lezen en maken H4 t/m 4.1.3 (opgave 4.1 t/m 4.5)
  • Lezen en maken H4rest en opgave 4.1 t/m 4.12


Slide 24 - Tekstslide

Economisch model met buitenland

Slide 25 - Tekstslide

Betalingsbalans

  • Geldstromen van en naar het buitenland als gevolg van handel
  • Als het geld het land uitgaat, staat het op de uitgavenkant
  • Als er geld het land inkomt, staat het op de ontvangstenkant.

Slide 26 - Tekstslide

Slide 27 - Tekstslide

Export 'in het echt'
  • Verkopen van goederen & diensten aan het buitenland door Nederlandse bedrijven
  • Enorm netwerk van handelsstromen met alle landen ter wereld in grondstoffen, halffabricaten, eindproducten en diensten. 
  • Export in Nederland is vraag uit andere landen, dus is afhankelijk van de economische situatie in die landen

=> Bijvoorbeeld: als het economisch goed gaat in Duitsland is dat goed voor de export van Nederlandse bedrijven

Slide 28 - Tekstslide

Export in het model
  • In het model is het buitenland een losse sector, zoals we al kennen uit het kringloopmodel
  • Export wordt gemodelleerd als een autonome waarde en is exogeen, dus

E = Eo

Slide 29 - Tekstslide

Import 'in het echt'
  • Aankopen door Nederlandse consumenten, bedrijven en de overheid in het buitenland
  • Enorm netwerk van handelsstromen met alle landen ter wereld in grondstoffen, halffabricaten, eindproducten en diensten. 
  • Import is vraag vanuit Nederland naar producten uit andere landen, dus is afhankelijk van de economische situatie in Nederland

=> Bijvoorbeeld: als het economisch goed gaat in Nederland gaan Nederlandse consumenten en bedrijven meer goederen en diensten kopen in Spanje

Slide 30 - Tekstslide

Import in het model
  • In het model is het buitenland een losse sector, zoals we al kennen uit het kringloopmodel
  • Import wordt gemodelleerd als een endogene variabele, afhankelijk van Y
  • m is de marginale importquote (denk aan marginale consumptiequote en marginale belastingquote) => hoeveel van een extra Y wordt er aan importproducten besteed?

M = mY

Slide 31 - Tekstslide

Effectieve vraag
Export zijn aankopen bij bedrijven => positief voor effectieve vraag
Import zijn aankopen door bedrijven (in het model doen alleen bedrijven aan import) => negatief voor effectieve vraag

Effectieve vraag zonder overheid: EV = C + I
Effectieve vraag met overheid: EV = C + I + O
Effectieve vraag met overheid & buitenland: EV = C + I + O + E - M

E-M => Saldo lopende rekening


Slide 32 - Tekstslide

Model met overheid & buitenland
W = EV                                           
Y = W                                              
EV = C + I + O + E - M               
C= c(Y-B) + Co
I = Io 
O = Oo                               
B = bY + Bo
E = Eo
M = mY

Slide 33 - Tekstslide

Opgave (met getallen)
W = EV
Y = W
EV = C + I + O + E - M
C= 0,7(Y-B) + 30
I = 50
O = 100
B = 0,15Y + 10
E = 120
M = 0,3Y

a) Bereken het evenwichtsinkomen Y
b) De overheid wil de economie stimuleren en verhoogt de overheidsbestedingen met 40 miljard. Bereken de multiplier.
c) De multiplier in het oude model was 2,47. Is de multiplier die je had uitgerekend hoger of lager? Had je dat verwacht?





Slide 34 - Tekstslide

Opgave (met getallen)
a) Y= C + I + O + E - M
Y = 0,7(Y-B) + 30 + 50 + 100 + 120 - 0,3Y
Y = 0,7(Y - (0,15Y + 10)) + 300 - 0,3Y
Y = 0,7 (0,85Y -10) + 300 - 0,3Y
Y = 0,595Y - 7 + 300 - 0,3Y
Y = 0,295Y + 293
0,705Y = 293
Y = 293 / 0,705 = 415,60

b)  0,705Y = 333 => Y = 333 / 0,705 = 472,34
472,34 - 415,60 = 56,74 => Multiplier = 56,74 / 40 = 1,42

c) Lager, dit komt overeen met de verwachting omdat een deel van de bestedingen 'weglekt' naar de import (importlek)





Slide 35 - Tekstslide

Opgave (met getallen) (2)
d) Y moet omhoog met 50.000 * 100.000 = 5 miljard. Om een verhoging van 5 miljard te bereiken moet de overheid de overheidsbestedingen verhogen met 5 miljard / 1,42 = 3,52 miljard.






Slide 36 - Tekstslide

Opgave (met getallen) (2)
W = EV
Y = W
EV = C + I + O + E - M
C= 0,7(Y-B) + 30
I = 50
E = 120
M = 0,3Y
O = 100
B = 0,15Y + 10

d) De arbeidsproductiviteit is 50.000 euro. Nederland wil de werkloosheid met 100.000 personen verlagen. Hoeveel extra overheidsbestedingen zal de Nederlandse overheid hiervoor moeten doen? Tip: gebruik de berekende multiplier!






Slide 37 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lezen H3.1 t/m H3.2.2 (p26)
  • Maken Opgave 3.1 t/m 3.7
  • Lezen H3.2.2 e.v.
  • Maken Opgave 3.9 t/m 3.12
  • Maken Opgave 3.15, 3.17 t/m 3.20
  • Maken Opgave 3.24, 3.32, 3.35
  • Vind evenwichtsinkomen model met overheid
  • Lezen en maken H4 t/m 4.1.3 (opgave 4.1 t/m 4.5)
  • Lezen en maken H4 rest en opgave 4.1 t/m 4.12


Slide 38 - Tekstslide

Multiplier afleiden
W = EV                                           
Y = W                                              
EV = C + I + O + E - M               
C= c(Y-B) + Co
I = Io
O = Oo
B = bY + Bo
E = Eo   
M = mY


Slide 39 - Tekstslide

Multiplier afleiden (2)
Y = 1 / (1 - c + cb + m) * (Co + Io + Oo + Eo) + -c / (1 - c + bc + m)* Bo

Multiplier Investeringen, Overheidsinvesteringen & Export = 1 /(1 - c + bc +m)
Multiplier (autonome) Belastingen = -c / (1-c + cb + m)

Multiplier is groter als het getal onder de deelstreep verder van 1 afligt, oftewel als het gedeelte -c +bc + m groter is. 

Als bijvoorbeeld de importquote m stijgt, daalt de multiplier => dit kunnen we economisch begrijpen omdat er meer bestedingen 'weglekken' naar het buitenland via de import. De nationale economie profiteert daar niet van.  

Slide 40 - Tekstslide

Multiplier afleiden (3)
Multiplier Investeringen, Overheidsinvesteringen & Export = 1 /(1 - c + bc +m)
Multiplier (autonome) Belastingen = -c / (1-c + cb + m)

De multiplier is groter als het getal onder de deelstreep verder van 1 afligt, oftewel als het gedeelte -c +bc + m groter is. 

Als bijvoorbeeld de importquote m stijgt, daalt de multiplier => dit kunnen we begrijpen omdat er meer bestedingen 'weglekken' naar het buitenland via de import. De nationale economie profiteert daar niet van.  

Slide 41 - Tekstslide

Model met spaarfunctie
  • Sparen was in ons model steeds impliciet aanwezig => wat niet geconsumeerd wordt is sparen
  • Expliciet maken kan ook => Y = C + S + B
  • Hiermee kunnen we de evenwichtsvoorwaarde herschrijven:
W = EV 
Y = C + I + O + E - M
C + S + B = C + I + O + E - M 
S + B = I + O + E - M     
(S - I) + (B -O) = E - M                       
Nationaal spaarsaldo = Saldo op de lopende rekening

Slide 42 - Tekstslide

Model met spaarfunctie 
(S - I) + (B -O) = E - M  (Evenwichtsvoorwaarde)
S = 0,25Y - 10
I = 40
O = 50
B = 0,2Y - 10
E = 100
M = 0,2Y + 30

a) Bereken het evenwichtsinkomen Y
b) Leg uit wat de -10 wil zeggen in S = 0,25Y - 10
c) Leg uit wat de -10 wil zeggen in B = 0,2Y - 10
d) Bereken het Nationaal Spaarsaldo, het Particulier Spaarsaldo, het Overheidssaldo en het saldo op de lopende rekening



Slide 43 - Tekstslide

Model met spaarfunctie 
a) (S - I) + (B -O) = E - M 
(0,25Y - 10) - 40 + (0,2Y - 10) - 50 = 100 - (0,2Y + 30)
0,25Y - 10 - 40 + 0,2Y - 10 - 50 = 100 - 0,2Y - 30
0,45Y -110 = -0,2Y + 70
0,65Y = 180
Y = 180/0,65 = 276,92
b) Mensen gaan pas sparen vanaf een bepaalde hoogte van hun inkomen. Dit kan worden gezien als de uitgave die mensen doen aan hun basisbehoeften (eten, kleding, woning), omdat deze uitgaven altijd eerst moet worden gedaan. 
c) Mensen betalen pas belasting vanaf een bepaalde hoogte van hun inkomen. Dit kan worden gezien als een heffingskorting. (vlaktaks plus heffingskorting zorgt voor progressief belastingstelsel)
d) Particulier spaarsaldo: 0,25*276,92 - 10 - 40 = 19,23
Overheidssaldo: 0,2*276,92 -10 - 50 = -4,62
Nationaal Spaarsaldo: 19,23 - 4,62 = 14,61
Saldo lopende rekening: 100 - 0,2*276,92 - 30 = 14,62 



Slide 44 - Tekstslide

Aan de slag!
  • Lezen H3.1 t/m H3.2.2 (p26)
  • Maken Opgave 3.1 t/m 3.7
  • Lezen H3.2.2 e.v.
  • Maken Opgave 3.9 t/m 3.12
  • Maken Opgave 3.15, 3.17 t/m 3.20
  • Maken Opgave 3.24, 3.32, 3.35
  • Vind evenwichtsinkomen model met overheid
  • Lezen en maken H4 t/m 4.1.3 (opgave 4.1 t/m 4.5)
  • Lezen en maken H4 rest en opgave 4.1 t/m 4.12
  • Lezen en maken H5.1 t/m 5.7


Slide 45 - Tekstslide