2.4 Significantie

2.4 Significantie
1 / 36
volgende
Slide 1: Tekstslide
ScheikundeMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 36 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

2.4 Significantie

Slide 1 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert wat significantie is;
  • Je leert wanneer je significantie moet toepassen;
  • Je leert hoe je significantie moet toepassen.

Slide 2 - Tekstslide

Telwaarden en meetwaarden
  • Telwaarden zijn waarden die je kunt tellen, bijv. het aantal leerlingen in de klas of het aantal bekerglazen op tafel.
  • Telwaarden zijn feiten waarbij iedereen hetzelfde antwoord geeft.

  • Meetwaarden zijn waarden die je kunt meten, bijv. hoe lang je bent of hoeveel water er in je bekerglas zit.
  • Over meetwaarden kunnen discussies ontstaan, antwoorden kunnen per persoon verschillen = meetonzekerheid/onnauwkeurigheid.

Slide 3 - Tekstslide

Significantie
  • Stel: je hebt 10 liter water en je doet er 5 liter water bij, gemeten met emmers.
  • Het is 'raar' om dan te zeggen dat je bij elkaar 15,000 liter water hebt. Je weet dit namelijk niet zo nauwkeurig (er kan prima 100 mL meer of minder zijn)!
  • Hoe nauwkeuriger je meetgegevens, hoe nauwkeuriger je hiermee kan rekenen.

Slide 4 - Tekstslide

Significante cijfers
  • Geeft de nauwkeurigheid aan van gegevens.
  • Regels over het afronden van antwoorden bij berekeningen.
  • Belangrijk bij alle berekeningen van natuurkunde en scheikunde!

Slide 5 - Tekstslide

Significantie regels
  • Bij berekeningen kijk je naar het aantal significante cijfers van waarden die je krijgt in de opgave (dus niet wat je zelf opschrijft!).
  • Je kijkt hierbij alleen naar meetwaarden.

  • Voorbeeld: je hebt 3 bekerglazen met in elk bekerglas 15,5 mL. 

3 = telwaarde. Dit getal gebruik je niet voor afronden.
15,5 = meetwaarde. Dit getal gebruik je wel voor afronden.

Slide 6 - Tekstslide

Significante cijfers: voorbeelden
3,15 = 3 significante cijfers
3,10 = 3 significante cijfers (0 achteraan telt ook mee)
0,31 = 2 significante cijfers (0 vooraan telt niet mee)

Slide 7 - Tekstslide

Significantie en afronden
  • Je kijkt naar het aantal significante cijfers van de meetwaarden in de opgave.
  • Dit zijn alle cijfers van een getal, behalve nullen vooraan (nullen achteraan tellen dus wel mee).
  • Bij afronden gebruik je het minst aantal significante cijfers van alle meetwaarden in de opgave.

Slide 8 - Tekstslide

Significantie regels
Voorbeeld
Je hebt 1,3 gram, 2 gram en 6,03 gram. Hoeveel gram heb je bij elkaar?

Antwoord
1,3 + 2 + 6,03 = 9,33. 
Bij afronden kijk je naar het getal met het minste aantal significante cijfers. Hier het getal 2, dus 1 significant cijfer. Je antwoord krijgt dus 1 significant cijfer. Afgerond heb je dus 9 gram.

Slide 9 - Tekstslide

Wetenschappelijke notatie
  • Gebruik bij het afronden van je antwoorden de wetenschappelijke notatie (machten van 10).
  • Handig bij werken met significantie
  • Het cijfer voor de komma zit altijd tussen de 1 en 9.
  • 13999 afronden op 3 sig.cijfers = 1,40*104
  • 0,0045 afronden op 2 sig.cijfers = 4,5*10-3

Slide 10 - Tekstslide

Quiz telwaarde en meetwaarde

Slide 11 - Tekstslide

1,5 km
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 12 - Quizvraag

12 pizzapunten
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 13 - Quizvraag

dichtheid van zwavelzuur
is 1,02 g/L
A
telwaarde
B
meetwaarde

Slide 14 - Quizvraag

Quiz significante cijfers

Slide 15 - Tekstslide

Hoeveel significante cijfers?
1,23
A
1
B
2
C
3
D
123

Slide 16 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers?
80000
A
1
B
4
C
5
D
8

Slide 17 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers?
0,0030
A
1
B
2
C
4
D
5

Slide 18 - Quizvraag

Hoeveel significante cijfers?
1,20*10^3
A
1
B
2
C
3
D
6

Slide 19 - Quizvraag

Quiz wetenschappelijke notatie 

Slide 20 - Tekstslide

Wat is de juiste wetenschappelijke notatie in 3 significante cijfers?
12500
A
1,25*10^4
B
1,25*10^5
C
1,25*10^-4
D
1,25*10^-5

Slide 21 - Quizvraag

Wat is de juiste wetenschappelijke notatie in 2 significante cijfers?
9999
A
9,9*10^3
B
9,99*10^3
C
1,0*10^3
D
1,0*10^4

Slide 22 - Quizvraag

Wat is de juiste wetenschappelijke notatie?
0,0009
A
9*10^3
B
9*10^4
C
9*10^-3
D
9*10^-4

Slide 23 - Quizvraag

Rond af op 2 significante cijfers:
1449
A
1,4*10^3
B
14*10^3
C
1,5*10^3
D
15*10^3

Slide 24 - Quizvraag

Rond af op 2 significante cijfers
0,00117
A
1,1*10^2
B
1,2*10^3
C
12*10^-3
D
1,2*10^-3

Slide 25 - Quizvraag

Quiz eenheden omrekenen

Slide 26 - Tekstslide

10 gram = ... mg
A
0,010
B
0,10
C
1000
D
10000

Slide 27 - Quizvraag

250 mL = ... L
A
0,250
B
2,50
C
2500
D
250000

Slide 28 - Quizvraag

5,0 m3 = ... L
A
5,0*10^-3
B
5,0*10^3
C
50
D
5,0*10^9

Slide 29 - Quizvraag

9800 kg/m3 = ... g/L
A
9800
B
9,8
C
9,8*10^6
D
980

Slide 30 - Quizvraag

Quiz significantie toepassen

Slide 31 - Tekstslide

Pim weegt 3,355 g zetmeel af. Joost gebruikt een andere weegschaal. Joost weegt 3,2 g zetmeel af. Hoeveel gram zetmeel hebben ze samen?
A
7
B
6,5
C
6,6
D
6,555

Slide 32 - Quizvraag

In een maatcilinder heb je 50,00 mL spiritus afgemeten. Je hebt de massa bepaald: 42,5 gram. Bereken de dichtheid van de spiritus.
A
0,9
B
0,85
C
0,850
D
0,8500

Slide 33 - Quizvraag

Significantie bij Sk toetsen
  1. Bij elke berekening moet je je antwoord aan het einde afronden.
  2. Tussendoor niet (te veel) afronden!
  3. Staat in de vraag 'Geef je antwoord in het juiste aantal significante cijfers', dan moet de significantie goed zijn, anders -1 punt.
  4. Geef altijd de eenheid.



Slide 34 - Tekstslide

Opgaven
Volgens de SW
Wat:
2.4: 32, 34 t/m 36, 41 t/m 43, 45 t/m 50
2.5: 54, 55, 57 t/m 63

Hoe:
In stilte, met overleg

Wat heb je nodig:
Boek, schrift, Binas, rekenmachine

Als je klaar bent:
Kijk je antwoorden (met andere kleur pen)



Slide 35 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je leert wat significantie is;
  • Je leert wanneer je significantie moet toepassen;
  • Je leert hoe je significantie moet toepassen.

Slide 36 - Tekstslide