In deze les zitten 39 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Lesduur is: 15 min
Onderdelen in deze les
2.3 Significantie
Slide 1 - Tekstslide
Leerdoelen
Je leert wat significantie is;
Je leert wanneer je significantie moet toepassen;
Je leert hoe je significantie moet toepassen.
Slide 2 - Tekstslide
Deze les
Leerlingen met natuurkunde:
maak de quiz in lessonup
Lezen 2.3
afhankelijk van het resultaat nog oefenen met opdrachten, zie slides tussendoor
Leerlingen zonder natuurkunde:
doorloop de uitleg in deze lessonup
Lezen 2.3
maak de quiz in lessonup
afhankelijk van het resultaat nog oefenen met opdrachten, zie slides tussendoor
Iedereen maken opgaven 7, 10, 15 t/m 17
Slide 3 - Tekstslide
Significantie
Stel: je hebt 10 liter water en je doet er 5 liter water bij, gemeten met emmers.
Het is 'raar' om dan te zeggen dat je bij elkaar 15,000 liter water hebt. Je weet dit namelijk niet zo nauwkeurig (er kan prima 100 mL meer of minder zijn)!
Hoe nauwkeuriger je meetgegevens, hoe nauwkeuriger je hiermee kan rekenen.
Slide 4 - Tekstslide
Significante cijfers
Geeft de nauwkeurigheid aan van gegevens.
Regels over het afronden van antwoorden bij berekeningen.
Belangrijk bij alle berekeningen van natuurkunde en scheikunde!
Slide 5 - Tekstslide
Telwaarden en meetwaarden
Telwaarden zijn waarden die je kunt tellen, bijv. het aantal leerlingen in de klas of het aantal bekerglazen op tafel.
Telwaarden zijn feiten waarbij iedereen hetzelfde antwoord geeft.
Meetwaarden zijn waarden die je kunt meten, bijv. hoe lang je bent of hoeveel water er in je bekerglas zit.
Over meetwaarden kunnen discussies ontstaan. antwoorden kunnen per persoon verschillen = meetonzekerheid/onnauwkeurigheid.
Slide 6 - Tekstslide
Significantie regels
Bij berekeningen kijk je naar het aantal significante cijfers van waarden die je krijgt in de opgave (dus niet wat je zelf opschrijft!).
Je kijkt hierbij alleen naar meetwaarden.
Voorbeeld: je hebt 3 bekerglazen met in elk bekerglas 15,5 mL.
3 = telwaarde. Dit getal gebruik je niet voor afronden.
15,5 = meetwaarde. Dit getal gebruik je wel voor afronden.
Slide 7 - Tekstslide
Significantie regels: optellen/aftrekken
Je kijkt naar het aantal decimalen (cijfers achter komma) van de meetwaarden in de opgave.
Bij het afronden van je antwoord gebruik je het minst aantal decimalen van de meetwaarden uit de opgave.
Bij scheikunde gebruik je dit eigenlijk alleen bij uitrekenen van molecuulmassa's (optellen van atoommassa's).
Slide 8 - Tekstslide
Significantie regels: optellen/aftrekken
Voorbeeld
Je hebt 1,3 gram, 2 gram en 6,03 gram. Hoeveel gram heb je bij elkaar?
Antwoord
1,3 + 2 + 6,03 = 9,33. Bij afronden kijk je naar het getal met het minst aantal decimalen. Hier het getal 2 (geen decimalen). Je antwoord krijgt dus ook geen decimalen. Afgerond heb je dus 9 gram.
Slide 9 - Tekstslide
Significantie regels: vermenigvuldigen/delen
Je kijkt naar het aantal significante cijfers van de meetwaarden in de opgave.
Dit zijn alle cijfers van een getal, behalve nullen vooraan (nullen achteraan tellen dus wel mee).
Bij afronden gebruik je het minst aantal significante cijfers van de meetwaarden in de opgave.
Slide 10 - Tekstslide
Significante cijfers: voorbeelden
3,15 = 3 significante cijfers
3,10 = 3 significante cijfers (0 achteraan telt ook mee)
0,31 = 2 significante cijfers (0 vooraan telt niet mee)
Slide 11 - Tekstslide
Significantie regels: optellen/aftrekken
Voorbeeld
Een blok heeft de volgende afmetingen: 1,00 m * 2,10 m * 0,85 m. Bereken het volume van het blok.
Antwoord
V = l*b*h = 1,00 * 2,10 * 0,85 = 1,785 m3
1,00 en 2,10 beiden 3 sig.cijfers; 0,85 2 sig.cijfers. Afronden dus op 2 sig.cijfers (minste aantal). Antwoord wordt 1,8 m3.
Slide 12 - Tekstslide
Wetenschappelijke notatie
Gebruik bij het afronden van je antwoorden de wetenschappelijke notatie (machten van 10).
Het cijfer voor de komma zit altijd tussen de 1 en 9.
13999 afronden op 3 sig.cijfers = 1,40*104
0,0045 afronden op 2 sig.cijfers = 4,5*10-3
Slide 13 - Tekstslide
Aan de slag!
Iedereen: maak de quiz in lessonup.
Afhankelijk van dit resultaat oefen je opgaven in het boek.
Slide 14 - Tekstslide
Quiz telwaarde en meetwaarde
Slide 15 - Tekstslide
1,5 km
A
telwaarde
B
meetwaarde
Slide 16 - Quizvraag
12 pizzapunten
A
telwaarde
B
meetwaarde
Slide 17 - Quizvraag
dichtheid van zwavelzuur is 1,02 g/L
A
telwaarde
B
meetwaarde
Slide 18 - Quizvraag
Quiz significante cijfers
Slide 19 - Tekstslide
Hoeveel significante cijfers? 1,23
A
1
B
2
C
3
D
123
Slide 20 - Quizvraag
Hoeveel significante cijfers? 80000
A
1
B
4
C
5
D
8
Slide 21 - Quizvraag
Hoeveel significante cijfers? 0,0030
A
1
B
2
C
4
D
5
Slide 22 - Quizvraag
Hoeveel significante cijfers? 1,20*10^3
A
1
B
2
C
3
D
6
Slide 23 - Quizvraag
Quiz wetenschappelijke notatie
Slide 24 - Tekstslide
Wat is de juiste wetenschappelijke notatie? 12500
A
1,25*10^4
B
1,25*10^5
C
1,25*10^-4
D
1,25*10^-5
Slide 25 - Quizvraag
Wat is de juiste wetenschappelijke notatie? 9999
A
9,9*10^3
B
9,99*10^3
C
1,0*10^3
D
1,0*10^4
Slide 26 - Quizvraag
Wat is de juiste wetenschappelijke notatie? 0,0009
A
9*10^3
B
9*10^4
C
9*10^-3
D
9*10^-4
Slide 27 - Quizvraag
Rond af op 2 significante cijfers 1449
A
1,4*10^3
B
14*10^3
C
1,5*10^3
D
15*10^3
Slide 28 - Quizvraag
Rond af op 2 significante cijfers 0,00117
A
1,1*10^2
B
1,2*10^3
C
12*10^-3
D
1,2*10^-3
Slide 29 - Quizvraag
Quiz eenheden omrekenen
Slide 30 - Tekstslide
10 gram = ... mg
A
0,010
B
0,10
C
1000
D
10000
Slide 31 - Quizvraag
250 mL = ... L
A
0,250
B
2,50
C
2500
D
250000
Slide 32 - Quizvraag
5,0 m3 = ... L
A
5,0*10^-3
B
5,0*10^3
C
50
D
5,0*10^9
Slide 33 - Quizvraag
9800 kg/m3 = ... g/L
A
9800
B
9,8
C
9,8*10^6
D
980
Slide 34 - Quizvraag
Quiz significantie toepassen
Slide 35 - Tekstslide
Pim weegt 3,355 g zetmeel af. Joost gebruikt een andere weegschaal. Joost weegt 3,2 g zetmeel af. Hoeveel gram zetmeel hebben ze samen?
A
7
B
6,5
C
6,6
D
6,555
Slide 36 - Quizvraag
In een maatcilinder heb je 50,00 mL spiritus afgemeten. Je hebt de massa bepaald: 42,5 gram. Bereken de dichtheid van de spiritus.
A
0,9
B
0,85
C
0,850
D
0,8500
Slide 37 - Quizvraag
Significantie bij sk toetsen
Bij elke berekening moet je je antwoord juist afronden.
Bij de beoordeling mag je maximaal 1 sig.cijfer afwijken, anders -1 punt.*
Staat in de vraag 'Geef je antwoord in het juiste aantal significante cijfers', dan moet de significantie precies goed zijn, anders -1 punt.