In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Onderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Nieuwe cursus: 5 grammatica
Woordsoorten §1, 3, 5, 7, 9
Start
Zelfstandig werken
Afsluiting
Slide 2 - Tekstslide
Werkwoord
Lidwoord
Zelfstandig naamwoord
Bijvoeglijk naamwoord
Voorzetsel
Je weet wat werkwoorden en je kan ze herkennen (blz 200-202)
Je weet wat zelfstandige naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 204-205)
Je weet wat lidwoorden zijn (blz 205-205)
Je weet wat bijvoeglijke naamwoorden zijn en je kan ze herkennen (blz 208-209)
Je weet wat voorzetsels zijn en je kan ze herkennen (blz 212-213)
Slide 3 - Tekstslide
Wat is het werkwoord in de volgende zin?
Ik keek gisteravond naar een spannende film.
A
ik
B
gisteravond
C
keek
D
film
Slide 4 - Quizvraag
Wanneer hebben we weer les op school?
A
hebben
B
weer
C
les
D
school
Slide 5 - Quizvraag
Het sneeuwde dinsdag even!
A
het
B
sneeuwde
C
dinsdag
D
even
Slide 6 - Quizvraag
Typ het werkwoord:
Ik maak een ommetje met de hond vandaag.
Slide 7 - Open vraag
WOORDSOORTEN
het lidwoord
- er zijn drie lidwoorden
de
het ('t)
een ('n)
Slide 8 - Tekstslide
WOORDSOORTEN
het zelfstandig naamwoord
- is een woord voor een mens, een dier, een plant, een ding
(me-di-pla-di)
- is een woord voor een naam of een gevoel
BIJVOORBEELD:
bakker, paard, tulp, tafel
Janneke, blij
Slide 9 - Tekstslide
WOORDSOORTEN
het lidwoord en het zelfstandig naamwoord
- je kunt altijd een lidwoord voor een zelfstandig naamwoord zetten
de muzikant, het konijn, de paardenbloem, een spijker, het plezier
Slide 10 - Tekstslide
Is het woord een zelfstandig naamwoord?
bovendien
A
ja
B
nee
Slide 11 - Quizvraag
Is het woord een zelfstandig naamwoord?
formulier
A
ja
B
nee
Slide 12 - Quizvraag
Is het woord een zelfstandig naamwoord?
schutting
A
ja
B
nee
Slide 13 - Quizvraag
Is het woord een zelfstandig naamwoord?
snelheid
A
ja
B
nee
Slide 14 - Quizvraag
Lees (en beluister) de tekst.
Slide 15 - Tekstslide
Noteer van zin 1 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.
Slide 16 - Open vraag
Noteer van zin 2 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.
Slide 17 - Open vraag
Noteer van zin 3 de twee zelfstandige naamwoorden. Staat er een lidwoord bij? Noteer dit ook.
Slide 18 - Open vraag
Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
Hans en Marije hebben een (groot) probleem.
A
grote
B
groten
C
groote
D
groot
Slide 19 - Quizvraag
Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
Hij knalde op de (beton) paaltjes.
A
betonne
B
betonnen
C
betonen
D
betone
Slide 20 - Quizvraag
Wat is de correcte vorm van het bijvoeglijk naamwoord?
Dat is een (prachtig) uitvoering.
A
prachtig
B
prachtigen
C
prachtige
Slide 21 - Quizvraag
Weet je nog wat een bijvoeglijk naamwoord is?
A
Dat is een woord voor een mens, dier, plant, ding, gevoel of (eigen) naam.
B
Dat is een een woord dat zegt wat iemand of iets doet of overkomt.
C
Dat is een woord dat een plaats, tijd, reden of oorzaak aangeeft.
D
Dat is een woord dat iets verteld over een zelfstandig naamwoord.
Slide 22 - Quizvraag
Welke voorzetsels ken je?
Slide 23 - Woordweb
Welk voorzetsel ontbreekt?
Hij woont ... de kerk
A
in
B
op
C
over
D
naast
Slide 24 - Quizvraag
Wat is het voorzetsel in de volgende zin:
De trein uit Amsterdam komt om vier uur aan.
A
uit
B
aan
C
uit, om
D
om, aan
Slide 25 - Quizvraag
Hoeveel werkwoorden staan er in deze zin?
Marieke heeft een granaat gevonden in de speeltuin.
A
1
B
2
C
3
D
4
Slide 26 - Quizvraag
Wat is het werkwoord in onderstaande zin?
Wij werken graag thuis op de computer.
A
wij
B
werken
C
graag
D
computer
Slide 27 - Quizvraag
Wat: Luister naar het liedje. Vul de ontbrekende woorden in. Nadat het liedje is afgelopen noteer je achter de ingevulde woorden de juiste woordsoort: ww, zn, bn, lw, vz
Hoe: alleen
Hulp: uitleg in tekstboek en mevrouw de Vries
Tijd: 10 min.
Uitkomst: klassikaal bespreken
Klaar?: Overleg zachtjes met je buurman/vrouw. Hebben jullie dezelfde antwoorden?