Betoog les 1: stellingen, argumenten en signaalwoorden

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Nederlands

Schrijven 1: betoog

les 1

vwo 1

Lezen

10 minuten

P2 Schrijven 1: betoog

• Schrijven 1 – betoog                        
• telt 3x

Schrijven - Betoog

• Tekstdoel: overtuigen
  
• Tekstsoort: betogende tekst
  
• Tekstvorm: betoog 
  

• Tijdens de toets schrijf je een betoog dat bestaat uit: 5 alinea’s: inleiding (1), kern (3), slot (1). 
  
• Iedere alinea bestaat minimaal uit 5 zinnen. 
• Onderwerp van het betoog? Wordt bekend tijdens de toets.

Leerdoelen lessenserie

• Je kunt vóór het schrijven een bouwplan maken.
  

• Je kunt een overtuigende tekst schrijven op basis van een bouwplan.
  

Natuurlijk gaan we nog veel meer leren! Maar hierover later meer!

Leerdoelen deze les

• Aan het einde van deze les… 
  

• … weet je wat een stelling is én wat argumenten en signaalwoorden zijn. 
  

Warming-up

• Er verschijnt steeds 1 stelling op het scherm.
• Ben je het met de stelling eens? Dan ga je staan.
• Ben je het met de stelling oneens? Dan blijf je zitten.
• De docent vraagt bij iedere stelling een aantal leerlingen om uit te leggen waarom zij het eens of oneens zijn met de stelling.
• Denk dus steeds goed en serieus na waarom je het eens of oneens bent met de stelling.

Stelling 1  

Er moeten voortaan energiedrankjes worden verkocht in de kantine van het ATC.  

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling 2

Het luisteren van muziek mag niet meer worden toegestaan tijdens de lessen op het ATC.

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling 3

Voortaan moet de telefoon een week lang worden ingenomen, als je wordt betrapt.

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling 4

Het dragen van een uniform moet voortaan verplicht worden op het ATC.

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling 5

Voortaan mogen leerlingen niet meer naar buiten tijdens de pauze.

Eens? Ga staan

Oneens? Blijf zitten

Stelling, mening en argumenten

• Stelling Een uitspraak waar je het mee eens of oneens kan zijn.
• Het ATC is een fijne school.

• Mening Wat je ergens van vindt. Een ander kan het hier (on)eens mee zijn.
• Ik vind het ATC een fijne school.

• Argumenten Met argumenten leg je uit waarom je iets vindt.
• Op het ATC luisteren de docenten goed naar de leerlingen.  

Argumentatie-structuur

• Soms is het lastig om het standpunt en het argument van elkaar te onderscheiden in een tekst.
  

_____________________________________

• Want en daarom zijn handige hulpmiddelen om het verschil te zien.
  

Signaalwoorden

• Signaalwoorden
• Argumenten kun je vaak herkennen aan signaalwoorden.

• Ik vind het ATC een fijne school, omdat de docenten op het ATC goed naar de leerlingen luisteren.  
  

• Ik vind het ATC een fijne school, want de docenten op het ATC luisteren goed naar de leerlingen.  
  

• en, ook, verder, ten eerste/ten tweede, in de eerste plaats/in de tweede plaats, daarnaast, bovendien, vervolgens, ten slotte, als laatste
  

Aan de slag!

Opdracht: Benoem in iedere zin (op de volgende slides) de stelling en het argument. 

Voorbeeld Programmeren moet een verplicht vak worden op de middelbare school, want programmeren is de toekomst.

Stelling: Programmeren moet een verplicht vak worden op de middelbare school. Argument: Programmeren is de toekomst.

Benoem de stelling en het argument.

1. Oude mensen zouden elk jaar opnieuw rijexamen moeten doen. Mijn opa is bijvoorbeeld een gevaar op de weg.

Benoem de stelling en het argument.

2. Je kunt beter niet naar houseparty’s gaan, want housemuziek is slecht voor je gehoor.

Benoem de stelling en het argument.

3. Volgens mij moet je die webcam niet kopen. In een test van de consumentenbond werd hij heel slecht beoordeeld.

Benoem de stelling en het argument.

4. Ik ben in de pauze van de film weggegaan. Ik vond er helemaal niets aan.

Benoem de stelling en het argument.

5. Door de drukte kunnen we bijna niet oversteken. In het centrum zouden auto’s verboden moeten worden.

Benoem de stelling en het argument.

6. Windenergie is niet meer nodig, omdat er andere alternatieven zijn.

Benoem de stelling en het argument.
7. Reclamespotjes voor leningen moeten verboden worden, want jongeren lenen veel te gemakkelijk geld voor luxeartikelen.

Benoem de stelling en het argument.

8. Dierentuinen moeten verboden worden, want het is zielig voor de dieren.

Benoem de stelling en het argument.

9. Cosmetische chirurgie moet verboden worden, omdat het duur is en de patiënt onnodig risico loopt.

Benoem de stelling en het argument.

10. Huiswerk moet in de les gemaakt worden, want thuis hebben scholieren andere bezigheden.

Wat ging goed?

Ik weet wat argumenten zijn.

Ja

Nee

Een beetje

Ik weet wat een stelling is.

Ja

Nee

Een beetje

Ik weet wat een betoog is.

Ja

Nee

Een beetje