Les 4: to be

Unit 1 England
1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Unit 1 England

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we vandaag doen
Lezen (10min.)
Grammatica: 'to be' 

Slide 2 - Tekstslide

Lezen (10min.)

Slide 3 - Tekstslide

'to be' (1)
To be betekent 'zijn'.
Als een zin de waarheid is dan noemen we dat een 
bevestigende zin (+).


Slide 4 - Tekstslide

'to be' (1)
To be betekent 'zijn'.
Als een zin de waarheid is dan noemen we dat een 
bevestigende zin (+).

Soms staat er geen I/he/she/it/we/you/they
in de zin. Kijk dan door wel onderwerp kan vervangen.
Voorbeeld: Jake (= he) is my brother.

Slide 5 - Tekstslide

Vul de juiste vorm van 'to be' in:
I ........... a student.
A
am
B
is
C
are

Slide 6 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'to be' in:
You ....... happy.
A
am
B
is
C
are

Slide 7 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'to be' in:
She ........... in the house.
A
am
B
is
C
are

Slide 8 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'to be' in:
The dog and the cat .......... in the garden.
A
am
B
is
C
are

Slide 9 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Maken opdracht 5 op blz. 27 van je werkboek.


Klaar? Maak opdracht 3 op blz. 26 van je werkboek.

Slide 10 - Tekstslide

'to be' (2)
Als je wilt zeggen dat iets niet zo is, 
dan zet je not achter de vorm van 
to be. Dit heet een ontkennende zin (-).

Voorbeeld:
I am not / I'm not a football fan.
Bas and Petra are not / aren't in the same team.

Slide 11 - Tekstslide

Vul de juiste ontkennende vorm van 'to be' in:
Patrick ........ a fan of Martin Garrix.

A
isn't / is not
B
aren't / are not
C
is
D
are

Slide 12 - Quizvraag

Vul de juiste ontkennende vorm van 'to be' in:
They ........... very good at tennis.
A
isn't / is not
B
aren't / are not
C
is
D
are

Slide 13 - Quizvraag

'to be' (3)
In gewone zinnen (bevestigende of ontkennende) staan am/is/are  na de persoon. 
Voorbeeld: Tim is Sam's brother.

In vragen (?) staat am/is/are  voor de persoon. Je draait de vorm van to be en de persoon dus om.
Voorbeeld: I am Dutch.    ->       Are you Dutch?

Slide 14 - Tekstslide

Maak de volgende zin vragend:
She is my friend.

Slide 15 - Open vraag

Vul de juiste vorm van 'to be' in:
......... you coming tomorrow?
A
Am
B
Is
C
Are

Slide 16 - Quizvraag

Vul de juiste vorm van 'to be' in:
........ Jack a good runner?
A
Am
B
Is
C
Are

Slide 17 - Quizvraag

Zelfstandig werken
Maken opdracht 6 op blz. 28 van je werkboek.
Maken opdracht 9 en 10 op blz. 37 van je werkboek.

Tip: bekijk de study box met 'to be' op blz. 45 en 47

Klaar? Maak opdracht 1 op blz. 25 en opdr. 11 op blz. 38 van je werkboek.

Slide 18 - Tekstslide

Ik ken alle vormen van het werkwoord 'to be'
😒🙁😐🙂😃

Slide 19 - Poll

Ik weet hoe ik zinnen bevestigend, ontkennend en vragend moet maken.
😒🙁😐🙂😃

Slide 20 - Poll