31-03-2021 Betrekkelijk voornaamwoord

Vandaag
Het betrekkelijk voornaamwoord: wat is dat en wat doet dat?
In het Latijn: de rijtjes en vertaling
1 / 22
volgende
Slide 1: Tekstslide
LatijnMiddelbare schoolvwoLeerjaar 2

In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Vandaag
Het betrekkelijk voornaamwoord: wat is dat en wat doet dat?
In het Latijn: de rijtjes en vertaling

Slide 1 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
Voorbeeld in NL?

Slide 2 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
De man, die daar loopt, is mijn vriend

De man, die jij ziet, is mijn vriend

Welk verschil tussen 1e en 2e 'die'?

Slide 3 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
In de eerste zin: onderwerp
In de tweede zin: lijdend voorwerp

Maar: slaat in beide zinnen terug op de man (onderwerp)

Slide 4 - Tekstslide

De man, die je ziet
Betrekkelijk voornaamwoord: die

Verwijst naar?
= ?

Slide 5 - Tekstslide

De man, die je ziet
Betrekkelijk voornaamwoord: die

De man: antecedent (belangrijke term!)

Slide 6 - Tekstslide

Betrekkelijk voornaamwoord
De man, die daar loopt, is mijn vriend

De man, die jij ziet, is mijn vriend

Hoe noemen we het onderstreepte zinsdeel?

Slide 7 - Tekstslide

Belangrijke termen
Betrekkelijk voornaamwoord
Antecedent
Betrekkelijke bijzin

Slide 8 - Tekstslide

LA: Andere naamval
Vir, qui venit, amicus est.
De man, die komt, is een vriend.

Vir
, quem vides, amicus est.
De man, die je ziet, is een vriend.

Slide 9 - Tekstslide

LA: gedeeltelijke congruentie
Puella, quae venit, amica est.
Het meisje, dat komt, is een vriendin.

Puellae
, quas vides, amicae sunt.
De meisjes,  die je ziet, zijn vriendinnen.

Slide 10 - Tekstslide

Belangrijke regel
Vir, quem vides, amicus meus est.

Het antecedent en het betrekkelijk voornaamwoord komen altijd overeen in geslacht en getal, maar niet altijd in naamval.

Slide 11 - Tekstslide

Qui, quae, quod
Zelfde vormen als bijvoeglijk vragend voornaamwoord (SUMMA p. 23)

Vir, qui ambulat, amicus est.
De man, die loopt, is een vriend.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

dat ev
gen ev
dat mv
abl ev
nom mv
cui
cuius
quae
quibus
quo

Slide 14 - Sleepvraag

Voorbeelden naamvallen
Vir, cuius canem vides, amicus est.

Slide 15 - Tekstslide

Voorbeelden naamvallen
Vir, cuius canem vides, amicus est.
De man, van wie/wiens hond je ziet, is een vriend.

Slide 16 - Tekstslide

Urbem, quae aedificata est, Romam vocamus.
A
De stad, waarin gebouwd is, noemen wij Rome.
B
De gebouwde stad noemen wij Rome.
C
De stad, die gebouwd is, noemen wij Rome.
D
Welke stad die gebouwd is noemen wij Rome?

Slide 17 - Quizvraag

Populus, cuius rex erat Romulus, Romae vivebat.
A
Romulus was koning van het volk dat in Rome leefde.
B
Het volk dat Romulus als koning had, leefde in Rome.
C
Het volk, waarvan Romulus koning was, leefde in Rome.
D
Welk volk had Romulus als koning en leefde in Rome?

Slide 18 - Quizvraag

Urbs, cui muros Romulus aedificabat, erat Rome.
A
De stad, waarvoor Romulus muren bouwde, was Rome.
B
De stad, waarvan Romulus de muren bouwde, was Rome.
C
Romulus bouwde muren voor de stad, die Rome was.
D
De stad, die met muren door Romulus was gebouwd, was Rome.

Slide 19 - Quizvraag

Ingesloten antecedent
(Quis hoc legit?

Is, qui hoc legit, sapiens erit.

Qui hoc legit, sapiens erit.
Wie leest dit? )
Hij, die dit leest, ...

= Wie dit leest, ...

Slide 20 - Tekstslide

Ingesloten antecedent
(Quid legi?

Id, quod legi, stultum est.

Quod legi, stultum est.
Wat heb ik gelezen? )
Dit, wat ik heb gelezen ...

= Wat ik heb gelezen, ...

Slide 21 - Tekstslide

Maak oefenzinnen

Slide 22 - Tekstslide