3tl Voorbereiding SE Lezen h1 tm h6

zakelijk lezen 
tekstverbanden en signaalwoorden
1 / 50
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo g, t, mavoLeerjaar 2,3

In deze les zitten 50 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

zakelijk lezen 
tekstverbanden en signaalwoorden

Slide 1 - Tekstslide

DOEL


- je kunt met behulp van signaalwoorden de tekstverbanden

tijdsvolgorde (chronologie),  oorzaak-gevolg en voorwaarde in een tekst herkennen en begrijpen

verbanden en signaalwoorden

Slide 2 - Tekstslide

EERDER LEERDE JE:



- met behulp van signaalwoorden 

opsommingen, tegenstellingen en voorbeelden in een tekst herkennen en begrijpen

verbanden en signaalwoorden

Slide 3 - Tekstslide

Kies het goede antwoord.

Tekstverbanden...
A
...geven alinea's aan
B
...geven het doel van een tekst aan
C
...geven aan hoe alinea's en zinnen met elkaar te maken hebben
D
...geven aan wat voor soort tekst het is

Slide 4 - Quizvraag

Ik ga graag op vakantie naar warme landen, zoals Brazilië.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming

Slide 5 - Quizvraag

Veel meiden willen naar het optreden van Ariana Grande, maar er zijn maar een beperkt aantal kaarten te koop.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming

Slide 6 - Quizvraag

Voor het maken van cupcakes heb je nodig: boter, meel, suiker, eieren en melk.
A
Tekstverband = tegenstelling
B
Tekstverband = voorbeeld
C
Tekstverband = opsomming

Slide 7 - Quizvraag

Weet je nog?

'Denk aan' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 8 - Quizvraag

Weet je nog?

'Toch' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 9 - Quizvraag

Weet je nog?

'Tevens' is een signaalwoord voor
A
een voorbeeld
B
een tegenstelling
C
een opsomming

Slide 10 - Quizvraag

Aan de slag
H4 

Slide 11 - Tekstslide

Drie nieuwe tekstverbanden
  • tijdsvolgorde (chronologie)
  • oorzaak-gevolg
  • voorwaarde

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Nederlands
Herhalen 
paragraaf lezen H1 t/m H4

 

Slide 19 - Tekstslide

Bovenaan een tekst staat een ...
A
Titel
B
Tussenkopje
C
Alinea
D
Onderwerp

Slide 20 - Quizvraag

Een tekst is opgedeeld in verschillende ...
A
Onderwerpen
B
Titels
C
Tussenkopjes
D
Alinea's

Slide 21 - Quizvraag

Boven een alinea kan een ... staan
A
tussenkopje
B
titel

Slide 22 - Quizvraag

De belangrijkste zin van een alinea noem je de......

Slide 23 - Open vraag

Je wilt weten waar je de kaart van Nederland vindt in de atlas. Wat is je leesstrategie?
A
Zoekend lezen
B
Globaal lezen
C
Oriënterend lezen
D
Studerend lezen

Slide 24 - Quizvraag

Je hebt een proefwerk geschiedenis waarvoor je moet leren. Wat is je leesstrategie?
A
Grondig lezen
B
Globaal lezen
C
Studerend lezen
D
Kritisch lezen

Slide 25 - Quizvraag

Je wil de hoofdzaken uit een tekst halen. Hoe lees je de tekst?
A
Globaal
B
Grondig
C
Zoekend
D
Kritisch

Slide 26 - Quizvraag

Noem 2 tekstdoelen

Slide 27 - Open vraag

Wat wil de schrijver als zijn tekstdoel informeren is?
A
de schrijver wil informatie geven, iets nieuws laten weten
B
de schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen
C
de schrijver wil de lezer overhalen of aansporen iets te doen
D
de schrijver wil uitleg of instructie geven

Slide 28 - Quizvraag

Wat wil de schrijver als zijn tekstdoel uitleggen is?
A
de schrijver wil informatie geven, iets nieuws laten weten
B
de schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen
C
de schrijver wil de lezer overhalen of aansporen iets te doen
D
de schrijver wil uitleg of instructie geven

Slide 29 - Quizvraag

Wat wil de schrijver als zijn tekstdoel mening geven is?
A
de schrijver wil informatie geven, iets nieuws laten weten
B
de schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen
C
de schrijver wil de lezer overhalen of aansporen iets te doen
D
de schrijver wil uitleg of instructie geven

Slide 30 - Quizvraag

Wat wil de schrijver als zijn tekstdoel activeren is?
A
de schrijver wil informatie geven, iets nieuws laten weten
B
de schrijver wil een of meer meningen laten zien, de mening van de lezer vormen
C
de schrijver wil de lezer overhalen of aansporen iets te doen
D
de schrijver wil uitleg of instructie geven

Slide 31 - Quizvraag

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband opsomming.

Slide 32 - Open vraag

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband tegenstelling.

Slide 33 - Open vraag

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband oorzaak/gevolg.

Slide 34 - Open vraag

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband voorbeeld.

Slide 35 - Open vraag

Noem 3 signaalwoorden die horen bij het verband middel-doel.

Slide 36 - Open vraag

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord indien?
A
Conclusie
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 37 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord dus?
A
Conclusie
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 38 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord omdat?
A
Conclusie
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 39 - Quizvraag

Welk tekstverband hoort er bij het signaalwoord echter?
A
Conclusie
B
Voorwaarde
C
Reden
D
Tegenstelling

Slide 40 - Quizvraag

De schrijver geeft zijn mening: Dit is de slechtste shoarma die ik ooit heb gehad.
Is deze tekst objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief

Slide 41 - Quizvraag

De schrijver geeft zijn mening met argumenten: Dit is de slechtste shoarma die ik ooit heb gehad, want er zaten veel te veel kruiden op.
Is deze tekst objectief of subjectief?
A
objectief
B
subjectief

Slide 42 - Quizvraag

Als een argument over een gevoel gaat, is het dan een subjectief of objectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 43 - Quizvraag

Als een argument over een feit gaat, is het dan een subjectief of objectief argument?
A
objectief
B
subjectief

Slide 44 - Quizvraag

Noem 2 manieren waarmee een schrijver de tekst kan inleiden.

Slide 45 - Open vraag

Noem 2 manieren waarmee een schrijver de tekst kan afsluiten.

Slide 46 - Open vraag

Wat is het tekstdoel van een gebruiksaanwijzing?
A
informeren
B
uitleggen
C
activeren
D
amuseren

Slide 47 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een gedicht?
A
informeren
B
uitleggen
C
activeren
D
amuseren

Slide 48 - Quizvraag

Wat is het tekstdoel van een advertentie?
A
informeren
B
uitleggen
C
activeren
D
amuseren

Slide 49 - Quizvraag

GELEERD?


- je kunt met behulp van signaalwoorden de tekstverbanden

tijdsvolgorde (chronologie),  oorzaak-gevolg en voorwaarde in een tekst herkennen en begrijpen

verbanden en signaalwoorden

Slide 50 - Tekstslide