Spelling quiz
1 / 34
Lesduur is: 30 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is de juiste spelling van....
A
verassing
B
verrasing
C
verrassing
Slide 2 - Quizvraag
verbeter de zin:
Graag zie ik u reactie tegemoed.
Graag zie ik u reactie tegemoed.
Slide 3 - Open vraag
Wat is de juiste spelling van.....
A
onmiddelijk
B
onmiddellijk
C
onmiddenlijk
Slide 4 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling van....
A
interview
B
intervieuw
C
inteview
Slide 5 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling van.....
A
burgermeester
B
burgemeester
C
burgermeister
Slide 6 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling van....
A
sierraad
B
zieraad
C
sieraad
Slide 7 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling van.....
A
gochelen
B
googelen
C
goochelen
Slide 8 - Quizvraag
me of mijn?
......broer is geslaagd voor zijn mbo-examen. Nu ik nog.
......broer is geslaagd voor zijn mbo-examen. Nu ik nog.
A
me
B
mijn
Slide 9 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling van....
A
omelet
B
ommelet
C
ommellet
Slide 10 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling van.....
A
pannenkoek
B
pannekoek
Slide 11 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling van.....
A
solliciteren
B
soliciteren
C
solisiteren
Slide 12 - Quizvraag
Hoe schrijf je het voltooid deelwoord van het werkwoord
'e-mailen'?
'e-mailen'?
A
ge-emaild
B
ge-e-maild
C
geëmaild
D
ge-emailt
Slide 13 - Quizvraag
aan elkaar of los?
vier+gangen+diner
vier+gangen+diner
Slide 14 - Open vraag
Slide 15 - Tekstslide
Werkwoordspelling
A
Makkie, kom maar op!
B
Redelijk, ik maak af en toe een foutje
C
Niet zo goed, ik maak regelmatig een fout
D
Moeilijk, ik begrijp er niks van
Slide 16 - Quizvraag
werkwoordspelling.
Wat is goed?
Wat is goed?
A
Hij heeft de boel belazerd.
B
Hij heeft de boel belazert.
C
Hij heeft de boel belazerdt
Slide 17 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
hij bediend
B
hij bedient
Slide 18 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Gisteren begeleiden zij de vrouw naar huis.
B
Gisteren begeleidden zij de vrouw naar huis.
Slide 19 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
De oude man verstuurt de brief.
B
De oude man verstuurd de brief.
Slide 20 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Gisteren verhuisden we naar Waalwijk.
B
Gisteren verhuisten we naar Sprang-Capelle.
C
Gisteren zijn we naar Drunen verhuisd.
D
Gisteren zijn we naar Waspik verhuist.
Slide 21 - Quizvraag
werkwoordspelling
A
Hij onthoud.
B
Hij onthoudt.
Slide 22 - Quizvraag
Vorige week (regenen) het de hele dag.
A
het regendde
B
het regendt
C
het regende
D
regent
Slide 23 - Quizvraag
Gisteren (wachten) ik op de trein.
A
wachtte
B
wachte
C
wacht
Slide 24 - Quizvraag
Gisteren (komen) Marit te laat.
A
komde
B
kwam
C
komt
D
kwamen
Slide 25 - Quizvraag
Kies de juiste spelling in de verleden tijd.
Ik ... mijn zwemdiploma in één keer.
Ik ... mijn zwemdiploma in één keer.
A
behaalte
B
behaalde
C
behaalten
D
behaalden
Slide 26 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
bereide
B
bereiden
C
bereidde
Slide 27 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling van de persoonsvorm in de verleden tijd?
A
vergiste
B
vergisten
C
vergistte
D
vergistten
Slide 28 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling in de
verleden tijd?
De studenten ..... naar huis.
verleden tijd?
De studenten ..... naar huis.
A
fietsde
B
fietste
C
fietsden
D
fietsten
Slide 29 - Quizvraag
Spelling: Wanneer gebruik je de regel van 't k f s ch p x ?
A
tegenwoordige tijd
B
verleden tijd
C
nooit bij spelling
Slide 30 - Quizvraag
Wat is de juiste spelling?
(Worden) .... jij nu 17 of 18?
(Worden) .... jij nu 17 of 18?
A
Wordt
B
word
Slide 31 - Quizvraag
Vin.. jij werkwoordspelling moeilijk om te leren?
A
Vindt
B
Vind
C
Vint
Slide 32 - Quizvraag
Zij herhaald die werkwoordspelling voortdurend.
A
goed
B
fout
Slide 33 - Quizvraag
werkwoordspelling
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?
(beantwoorden)...je die vraag wel goed?
A
Beantwoort
B
beantwoor
C
beantwoord
D
beantwoordt
