5.1 Verschillen tussen mensen

H5 Erfelijkheid
5.1 Verschillen tussen mensen
5.2 Chromosomen bestuderen
5.3 Stamboomonderzoek
5.4 Meer genen in het spel
5.5 Milieu of genotype?
Kruisingsvraagstukken
1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

Onderdelen in deze les

H5 Erfelijkheid
5.1 Verschillen tussen mensen
5.2 Chromosomen bestuderen
5.3 Stamboomonderzoek
5.4 Meer genen in het spel
5.5 Milieu of genotype?
Kruisingsvraagstukken

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Genotype en fenotype
Genotype

Fenotype


Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Wat is het genoom?

Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

cholesterol
  • vetachtige stof, maakt de celmembraan steviger
  • wordt gemaakt door levercellen en spiercellen
  • via voedsel
  • veroorzaakt hart- en vaatziekten
  • cellen hebben receptoren voor de opname van cholesterol
  • bestudeer bron 1 en 2

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Haplotype = de combinatie van allelen op 1 chromosoom
Dit is chromosomenpaar nr. x. Op elk chromosoom zitten meerdere genen.

Iedereen heeft dit paar met dezelfde genen erop (Binas 70C).

De variatie in allelen kan heel groot zijn. 

voorbeeld: LDLR-gen >1000 varianten

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

karyogram
autosomen en geslachtschromosomen

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

47, XY + X
Karyotype: chromosomen naar grootte en paren gerangschikt.

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Karyotype
46, XY = man
46, XX = vrouw

47, XX +13 = vrouw met Patau syndroom

Slide 8 - Tekstslide

Een baby met trisomie 13 heeft afwijkingen aan de hersenen. De baby heeft een kleiner hoofd en een ernstige verstandelijke beperking. Vaak hebben ze epilepsie, problemen met hun ogen en een lip- of gehemeltespleet. Veel kinderen hebben moeite met ademhalen. Ook kunnen kinderen met Trisomie 13 problemen hebben met drinken.

De meeste kinderen hebben meer vingers of tenen (polydactylie), slappere spieren en een aandoening aan het hart en/of de nieren.Jongens hebben soms niet ingedaalde zaadballen (cryptorchisme).

Door de afwijkingen aan het hart en andere organen zijn de kinderen vaak ziek. Hun gezondheid is erg zwak. Ze hebben ook veel last van infecties.

De meeste kinderen overlijden tijdens de zwangerschap of kort na de geboorte. Ongeveer 5 tot 10 op de 100 (5% tot 10%) van de kinderen met trisomie 13 zijn na hun eerste levensjaar nog in leven.
Karyogram

Slide 9 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

trisomie en monosomie

Slide 10 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 11 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

translocatie

Slide 12 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

verschillen in genotype
* Is heel belangrijk voor het overleven van de soort!

= door geslachtelijke voortplanting                           
      = door crossing over                                                                

                                                      

Let op het verschil tussen crossing over en translocatie!!

Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

genotype   fenotype
allel A voor staande oren is dominant over het allel a voor hangoren


Fenotype staande oren: wat is het bijbehorende genotype?
Fenotyore hangoren: wat is het bijbehorende genotype?
Genotype Aa: wat is bijbehorende fenotype?

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Welke allel is dominant en welke is recessief?

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies