Lesson Four A Theme 5

1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolmavo, havoLeerjaar 1

In deze les zitten 24 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 80 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide



  • Taking the register (roll call)
  • What do you need?
  • Learning goals
  • (New) Grammar (plural)
  • New Grammar (could/couldn't)



  • Let's get down to work (exercises)
  • Homework

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

iPad      workbook      binder          pen         airpods
                       B                              and pencil

Slide 4 - Tekstslide

  • Je kunt problemen en vraagstukken verkennen, verhelderen en definiรซren.
  • Je kunt eenvoudige en korte notities maken voor anderen.
  • Je kunt korte, eenvoudige berichten schrijven over zaken van direct belang.
  • Je kunt in korte, eenvoudige zinnen vertrouwde zaken beschrijven.


Slide 5 - Tekstslide

Slide 6 - Tekstslide

plural
(meervoud)

Slide 7 - Tekstslide

New grammar: plural
Algemeen 1
Zelfstandig naamwoord +s (teacher > teachers, etc.)
Algemeen 2
Eindigt het zelfstandig naamwoord op: -s/-sh/-ch/-x/-z (s-klank) , dan krijg je +es 
(bus > buses / dish > dishes / match > matches / box > boxes / fez > fezzes)
Algemeen 3
Eindigt het zelfstandig naamwoord op medeklinker+o, dan krijg je +es 
(tomato > tomatoes / hero > heroes > echo > echoes)
Algemeen 4
Als het zelfstandig naamwoord eindigt op medeklinker+y, dan krijg je -ies op het eind (city > cities / baby > babies / country > countries), de -y valt weg
Let op
Eindigt het zelfstandig naamwoord op -f, dan verandert de -f in -ves 
(wolf > wolves / knife > knives)
Uitzonderingen 1
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd enkelvoud  (hair / fish / sheep)
Sommige zelfstandig naamwoorden zijn altijd meervoud (trousers / glasses / scissors)
Uitzonderingen 2
Sommige zelfstandig naamwoorden hebben een eigen meervoudsvorm
(man > men / child > children / tooth > teeth / foot > feet / mouse > mice)

Slide 8 - Tekstslide


Was mijn uitleg duidelijk?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 9 - Poll

Lesson 2: Writing

Study: plural

Read: On the bulletin board, page 61, Workbook B

Do: Exercise 23+24, page 64+65, Workbook B           

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Exercise 23 (page 64)
  1. trainers
  2. shoes
  3. teams
  4. classes
  5. styles
  6. beginners
  7. dancers
  8. feet

Slide 12 - Tekstslide

Exercise 24 (page 65)
  1. players
  2. dancers
  3. bellies
  4. towels
  5. shoelaces
  6. countries
  7. referees
  8. tournaments
  9. children
  10. thieves

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

could
&
couldn't

Slide 15 - Tekstslide

Could / couldn't
  • Betekenis: Zou (niet) kunnen

  • Gebruik: 
  • - beleefde vraag       Could you please help me.     
  • - voorstel                  We could ask him to help us.
      

Slide 16 - Tekstslide

Could / couldn't
  • Betekenis: Zou (niet) kunnen

  • Gebruik: 
  • - beleefde vraag       Could you please help me.     
  • - voorstel                  We could ask him to help us.
      

Bij could en couldn't gebruik je altijd het hele werkwoord

Slide 17 - Tekstslide


Was mijn uitleg duidelijk?
๐Ÿ˜’๐Ÿ™๐Ÿ˜๐Ÿ™‚๐Ÿ˜ƒ

Slide 18 - Poll

Lesson 2: Writing

Study: could / couldn't

Do: Exercise 25, page 65, Workbook B           

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Exercise 25 (page 65)
  1. couldnโ€™t
  2. could
  3. could
  4. could
  5. could
  6. couldnโ€™t

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide



- Vocabulary 5.1+5.2, page 139, Workbook B
- to be (past simple)
- past simple (+/-/?)


Slide 23 - Tekstslide

Thanks for your attention

Slide 24 - Tekstslide