29/1 Woorden 3.5 les 2

Woorden 3.5
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Woorden 3.5

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  • Lesdoel

  • Blooket spelen/lezen
  • Zelfstandig met de lesstof van gisteren aan de gang gaan - in stilte werken 
  • Exitticket
  • Afsluiten (reflectie en feedback)

Slide 2 - Tekstslide

Lesdoel:
Aan het einde van deze les:
  • ken je van minimaal zes woorden de betekenis;




  • heb je geoefend met de betekenis van de 30 nieuwe woorden;
  • heb je geoefend met het (herkennen en toepassen van) vormen van woorden

Blauw = kennen = kennis = leren
Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

Slide 3 - Tekstslide

Blooket
https://dashboard.blooket.com/edit?id=6799ecc81811d99e2bac9562

  • Niets door de klas roepen
  • Focus je op je eigen spel
  • Speel het serieus, want ik bekijk de resultaten

Slide 4 - Tekstslide

timer
20:00
In stilte lezen uit het door jouw gekozen boek op niveau.

Slide 5 - Tekstslide

1

Slide 6 - Tekstslide

Woorden foutloos kunnen schrijven + de betekenis(sen) kennen.
Staan er nummers voor de betekenissen, dan moet je ze allemaal kennen en de juiste betekenis kunnen geven bij de toets.

Slide 7 - Tekstslide

Woorden foutloos kunnen schrijven + de betekenis(sen) kennen.
Staan er nummers voor de betekenissen, dan moet je ze allemaal kennen en de juiste betekenis kunnen geven bij de toets.

Slide 8 - Tekstslide

Woordvorming

Slide 9 - Tekstslide

Woordvorming

Bij bepaalde woorden kun je ook kijken naar de woordvorming, de manier waarop het woord uit een grondwoord is gevormd. Dit kan op twee manieren:
• Samenstelling: losse woorden zijn aan elkaar geplakt.
• Afleiding: er is een voor- of achtervoegsel aan het grondwoord toegevoegd.

Ook al ken je een woord niet en staat het niet in het woordenboek: als je weet via welke regels woorden worden gevormd, kun je daar vaak de betekenis uit afleiden.

Vorming van werkwoorden
Werkwoorden kunnen op veel manieren worden gevormd. Ze kunnen worden afgeleid van een zelfstandig naamwoord, een bijvoeglijk naamwoord of van een al bestaand werkwoord. Door voor- en achtervoegsels toe te voegen maak je er een nieuw werkwoord van met een nieuwe betekenis.

Slide 10 - Tekstslide

Voorbeelden van voorvoegsels en achtervoegsels woorden 1.5

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Tekstslide

Werk voor deze les + huiswerk :
    Pak je VIP en noteer:
    Online: Hoofdstuk 3, 3.5: opdracht 3, 4 t/m 13 en 17  
     + leren woorden 3.5

    Klaar = in stilte lezen
    Wat niet af is = huiswerk




    timer
    10:00

    Slide 13 - Tekstslide

    Lesdoel:
    Aan het einde van deze les:
    • ken je van minimaal zes woorden de betekenis;




    • heb je geoefend met de betekenis van de 30 nieuwe woorden;
    • heb je geoefend met het (herkennen en toepassen van) vormen van woorden

    Blauw = kennen = kennis = leren
    Oranje = kunnen = met de kennis de vaardigheid oefenen

    Slide 14 - Tekstslide

    Noteer uit je hoofd zes woorden met betekenis uit de woordenlijst van 3.5.

    Slide 15 - Open vraag

    Ik kan minimaal zes nieuwe woorden met betekenis uit de woordenlijst van 3.5.

    😒🙁😐🙂😃

    Slide 16 - Poll

    Reflectie:
    Wat ging bij jou goed tijdens deze les?
    Wat kan nog iets beter? Hoe ga je dat verbeteren?

    Slide 17 - Open vraag

    Feedback
    Wat vond je fijn/goed aan deze les?
    Wat zou je liever anders willen zien?

    Slide 18 - Open vraag