Rachel valt in een korte tijd enorm af, is heel moe, heeft veel dorst en plast veel. Wat is er waarschijnlijk met Rachel aan de hand?
A
Ze heeft diabetes type 2
B
Ze heeft diabetes type 1
C
Ze is gewoon een puber
Slide 23 - Quizvraag
Rachel gaat naar de dokter en laat het suikergehalte in haar bloed testen, de dokter zegt dat ze diabetes heeft. Welk getal stond waarschijnlijk op de meter?
A
0
B
26
C
8
D
5
Slide 24 - Quizvraag
Hoe heet het stofje wat Rachel niet meer zelf kan aanmaken
A
Insuline
B
Adrenaline
C
Glucose
D
Suiker
Slide 25 - Quizvraag
Rachel moet naar het ziekenhuis en leert van alles over diabetes. Wat moet ze vanaf nu altijd doen?
A
Suikergehalte meten en insuline spuiten
B
Suiker eten en insuline slikken
C
Insulinegehalte meten en suiker nemen
Slide 26 - Quizvraag
Rachel heeft een verkeerde hoeveelheid insuline ingespoten, ze voelt zich rillerig en de klachten gaan over als ze ranja drinkt. Heeft ze teveel of te weinig insuline ingespoten? En dit heet..
A
te weinig, dit heet een hypo
B
te veel, dit heet een hyper
C
te veel, dit heet een hypo
D
te weinig, dit heet een hyper
Slide 27 - Quizvraag
Rachel haar suikergehalte verandert gedurende de dag door
A
Een verkeerde hoeveelheid insuline spuiten en eten
B
Beweging en sport
C
Stress en emotie
D
Alle antwoorden
Slide 28 - Quizvraag
Welk orgaan werkt bij Rachel niet goed meer
A
De alvleesklier
B
De nier
C
De lever
D
De maag
Slide 29 - Quizvraag
Wat voor gevolgen heeft dit voor het suikergehalte in Rachel haar bloed?
A
Stijgt veel als ze eet
B
Daalt snel als ze eet
C
Stijgt als ze beweegt
Slide 30 - Quizvraag
Welke hormonen maakt de alvleesklier aan?
A
Insuline en suiker
B
Insuline en adrenaline
C
Insuline en glucagon
Slide 31 - Quizvraag
Rachel heeft veel snoep gegeten en voelt zich moe en heeft dorst. Wat is ze vergeten? En hoe heet dit?