Kapitel 2 Geburtstag

Kapitel 2
Feierst du mit?
 


Pak je boek voor je
Log je in op Lesson UP
1 / 44
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 1

In deze les zitten 44 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 2
Feierst du mit?
 


Pak je boek voor je
Log je in op Lesson UP

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Was machen wir heute?
1. Uitleg online les
2. Uitleg opdrachten
3. Wiederholung Grammatik

Zelfstandig aan de slag!


Lernziel: 

Slide 5 - Tekstslide

Online les
1. Meet - link komt in Magister te staan.
2. Lesson -up zet ik na de les in Google classroom. 
3. Uitleg + oefenen; rest zelfstandig aan de slag. 
4. HW inleveren via Google Classroom
5. Chat vragen stellen

Slide 6 - Tekstslide

Hausaufgaben 
Aufgabe 25 + 26 + 31 + 37 + 38

Slide 7 - Tekstslide

Prüfungen
1. Luistertoets (week 3)
2. Leestoets (week 4)
3. PO (week 9)

4. Proefwerk Kapitel 2 und 3

Slide 8 - Tekstslide

Darf ich auf die Toilette gehen?

Slide 9 - Tekstslide

Lesedossier 
 Enquête beantwoorden
Deze les moet af: 
Text 4, 5 en 6 afmaken



timer
40:00

Slide 10 - Tekstslide

S. 63 Wörter
Aufgabe 27
Je gaat flashcards maken.

1. Je neemt 10 legen kaarten 
2. Je kiest minstens 10 woorden uit de Wörterliste G die je moeilijk vindt (S. 73).
3. Schrijf op de voorzijde het Duitse woord. 
4. Schrijf op de achterzijde het Nlse woord. 
5. Oefen de woordjes. 

Slide 11 - Tekstslide

Die Zimtsterne
A
de peperkoek
B
de kaneelsterren
C
de adventskrans

Slide 12 - Quizvraag

verwöhnen
A
uitpakken
B
zich verheugen
C
verrassen
D
verwennen

Slide 13 - Quizvraag

Am Wochenende
A
gisteren
B
in het weekend
C
doordeweeks

Slide 14 - Quizvraag

Die Geschwister
A
broers
B
zussen
C
broers en zussen

Slide 15 - Quizvraag

S. 66 Aussprache
Aufgabe 32
ei = ai zoals mein
eu = oi Deutschland - Deutsch
äu = oi Träum 

1. Onderstreep in de tekst oi hoort. 
2. Onderstreep in de tekst ai hoort

Slide 16 - Tekstslide

S. 68 Wörter
Aufgabe 36
Unterstreiche die Buchstaben, die groß geschrieben werden müssen.

Zelfstandig naamwoorden woorden met een hoofdletter geschreven!

Slide 17 - Tekstslide

gesundheit of Gesundheit
A
gesundheit
B
Gesundheit

Slide 18 - Quizvraag

immer sonnenschein
A
immer sonneschein
B
immer Sonneschein
C
Immer sonneschein

Slide 19 - Quizvraag

schöne geschenke
A
schöne geschenke
B
Schöne Geschenke
C
schöne Geschenke

Slide 20 - Quizvraag

viel glück
A
viel glück
B
viel Glück
C
Viel Glück

Slide 21 - Quizvraag

Wiederholung voltooid deelwoord + Feesttenten
Voltooid deelwoord = ge + stam + t


Slide 22 - Tekstslide

spielen
A
gespielen
B
gespielt
C
spielt

Slide 23 - Quizvraag

lernen
A
gelernt
B
gelernen
C
lernt

Slide 24 - Quizvraag

wohnen
A
gewohnt
B
wohnt
C
gewohnen

Slide 25 - Quizvraag

Wir (kochen) Nudeln.
A
kocht
B
kochst
C
kochen

Slide 26 - Quizvraag

Wo (wohnen) ihr?
A
wohnen
B
wohnt
C
wohnst

Slide 27 - Quizvraag

Was (suchen) du?
A
suchen
B
sucht
C
suchst

Slide 28 - Quizvraag

Geslacht van zelfstandig naamwoorden
Zelfstandige naamwoorden kunnen vrouwelijk, mannelijk, onzijdig zijn.
Der = mannelijke personen en dieren (der Mann, der Onkel, der Stier)
Die = vrouwelijke woorden en dieren (die Frau, die Tante, die Kuh)
- woorden die eindigen op -e, -heit, -keit, - schaft en -ung
die Rose, die Familie, die Einheit, die Mannschaft
Das = zijn meestal ''het'' woorden in het Nederlands.
Die = meervoud 

Slide 29 - Tekstslide

Laune (humeur)
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 30 - Quizvraag

Mannschaft (voetbalteam)
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 31 - Quizvraag

Geschenk (cadeau)
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 32 - Quizvraag

Wochenende
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 33 - Quizvraag

Stiefvater
A
der
B
die
C
das
D
die (mv)

Slide 34 - Quizvraag

Rangtelwoorden
Am 5. August treffen wir uns

getallen 1 t/m 19 = getal + te (zwei wordt zweite)
getallen vanaf 20 = getal + ste (zwanzig wordt zwanzigste)
Uitzonderingen zijn: 
eins - erste, drei - dritte, sieben - siebte, acht - achte 

Slide 35 - Tekstslide

achtste
A
acht
B
achtte
C
achte

Slide 36 - Quizvraag

vierde
A
vierste
B
vierte
C
viertte

Slide 37 - Quizvraag

24ste
A
vierundzwanzigte
B
vierundzwanzigste

Slide 38 - Quizvraag

drei
A
dreitte
B
dreite
C
dritte

Slide 39 - Quizvraag

35st
A
fünfunddreißigste
B
fünfunddreißigte

Slide 40 - Quizvraag

PO kwartet
Je gaat met z'n 2en een kwartetspel maken.
- Essen
 - Schulfächer
- Familie 
- Berufe
- Tiere
 - Sänger
- Sport
- Städte in Deutschland
- Kleidung
 - Fußballvereine in Deutschland

Slide 41 - Tekstslide

Was sollst du machen? 
● 1) Zoek bij elk woord een plaatje.

● 3) Maak 40 kaartjes
● 4) Schrijf op elk kaartje bovenaan de categorie en onderaan de 4 woorden die bij de categorie horen. Onderstreep op elk kaartje 1 woord en plak het plaatje dat bij dat woord hoort op het kaartje. 

Slide 42 - Tekstslide

An die Arbeit
Verdeel de onderwerpen onder elkaar.
dus ieder 5 onderwerpen.

Deadline eind februari 

Slide 43 - Tekstslide

Hausaufgaben
Hausaufgaben: 27, 32, 36
PO = onderwerpen verdelen.
Deadline eind februari. 


HW inleveren via classroom of e-mail.



Slide 44 - Tekstslide