BS 2.4: bevruchting en zwangerschap

BS 2.4: bevruchting en zwangerschap
1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvmbo gLeerjaar 3

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

BS 2.4: bevruchting en zwangerschap

Slide 1 - Tekstslide

Planning
  1. Leerdoelen
  2. Uitleg BS 2.4
  3. Opdrachten maken

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
  • Je moet beschrijven welke veranderingen er plaats vinden in het lichaam van de vrouw net voor en na de bevruchting
  • Je moet de embryonale ontwikkeling kunnen beschrijven
  • Je kunt beschrijven hoe eeneiige en twee-eiige tweelingen ontstaan


 

Slide 3 - Tekstslide

Door hoeveel zaadcellen kunnen eicellen maximaal bevrucht worden?
A
1
B
2
C
23
D
46

Slide 4 - Quizvraag

Zodra een enkele zaadcel door het celmembraan van de eicel gaat, vormt de eicel een ondoordringbare laag waardoor er niet meer zaadcellen in kunnen

Slide 5 - Tekstslide

Waarom niet meer dan 1 zaadcel?

Dan heb je te veel chromosomen! 

1 chromosoom te veel is soms levensvatbaar (Down syndroom) maar als er een extra zaadcel in de eicel komt heb je er 23 te veel, dit is niet levensvatbaar.

Slide 6 - Tekstslide

Waardoor deelt een bevruchte eicel zich in meerdere cellen?
A
Meiose
B
Mitose
C
Reductiedeling
D
Gewone celdeling

Slide 7 - Quizvraag

Hoeveel chromosomen hebben deze cellen?
A
23
B
46
C
46 chromosoomparen
D
Geen

Slide 8 - Quizvraag

Slide 9 - Tekstslide

Bevruchting
  • Een eicel blijft na de ovulatie maar 12 tot 24 uur in leven
  • Een zaadcel kan in het lichaam van de vrouw 3 dagen in leven blijven

Slide 10 - Tekstslide

Zoek de verschillen!

Slide 11 - Tekstslide

Waardoor blijft het baarmoederslijmvlies heel na bevruchting?
A
Doordat het klompje cellen het heel houdt
B
Doordat de placenta aangemaakt wordt
C
Doordat er hormonen aangemaakt worden bij de vrouw
D
Doordat de embryo hormonen maakt

Slide 12 - Quizvraag

Slide 13 - Tekstslide

Embryonale ontwikkeling

  1. Embryo neemt zuurstof en voedingsstoffen op uit baarmoederslijmvlies
  2. Placenta wordt gevormd
  3. Navelstreng wordt aangelegd
  4. Vruchtvliezen en vruchtwater wordt gevormd

Slide 14 - Tekstslide

Waar is de placenta mee verbonden?
A
Bloed van de baby
B
Bloed van de moeder
C
Navelstreng
D
Longen van de baby

Slide 15 - Quizvraag

Placenta
  • Ontwikkelt zich in de baarmoeder, op de plek waar het klompje cellen zich heeft ingenesteld.
  • Placenta maakt hormonen die de hypofyse remmen --> geen hormonen meer voor de rijping van follikels en geen eisprong
  • Dus bloed van baby en moeder mengen niet

 

Slide 16 - Tekstslide

Een kind in de buik heet tot 3 maanden een ...(1)... en daarna heet het een ...(2)...
A
1. foetus 2. embryo
B
1. foetus 2. baby
C
1. embryo 2. baby
D
1. embryo 2. foetus

Slide 17 - Quizvraag

Baby in de buik
Tot 3 maanden: embryo
Na 3 maanden: foetus

Bloed van de moeder stroomt NIET door baby

Navelstreng, placenta, vruchtwater, vruchtvliezen en embryo zijn ontstaan uit de bevruchte eicel

Slide 18 - Tekstslide

Hoe krijgt een baby in de buik zuurstof?
A
Door te ademen
B
De navelstreng is een soort rietje naar buiten
C
Via de aders in de navelstreng
D
Een ongeboren baby heeft geen zuurstof nodig

Slide 19 - Quizvraag

Navelstreng
Navelstrengader: vervoert zuurstofrijk bloed en voedingsstoffen van de placenta naar het embryo


Navelstrengslagaders: vervoeren zuurstofarm bloed en afvalstoffen van het embryo naar de placenta

Slide 20 - Tekstslide

Wat is/zijn functie(s) van de vruchtvliezen en vruchtwater?
A
Bescherming tegen uitdroging
B
Bescherming tegen stoten
C
Gaat temperatuur-schommelingen tegen
D
Allemaal

Slide 21 - Quizvraag

Vruchtvliezen en -water

Zorgt voor bescherming tegen stoten, temperatuur-schommeling en uitdroging.
In het vruchtwater kan het embryo zich makkelijk bewegen!

Slide 22 - Tekstslide

Welke stelling over eeneiige tweelingen is niet waar?
A
Komen uit twee eicellen en twee zaadcellen
B
Hebben dezelfde chromosomen
C
Zijn altijd hetzelfde geslacht
D
Zitten samen in de vruchtvliezen

Slide 23 - Quizvraag








Eeneiige tweeling: ontstaan uit één eicel, beide kinderen hebben precies dezelfde chromosomen dus zien er vaak bijna hetzelfde uit. 2 jongens óf 2 meisjes!
Twee-eiige tweeling: ontstaan uit twee eicellen, beide kinderen hebben andere chromosomen dus zien er niet hetzelfde uit. Kan een jongen en een meisje zijn.

Slide 24 - Tekstslide

Huiswerk
BS 2.4: opdrachten 1, 2, 3, 5, 6, 7 en 8

Slide 25 - Tekstslide