Quiz hst 5

• Economie
• Middelbare school
• vmbo b
• Leerjaar 3

Hoofdstuk 5 en 6 

Er zijn 3 productiefactoren, welk antwoord is geen productiefactor?

1. Natuur
2. Producten
3. Arbeid
4. Kapitaal

Kies de juiste productiefactor:

De mengmachine van de verf van de schilder is een voorbeeld van

1. Natuur
2. Arbeid
3. Kapitaal

Bekijk de bedrijfskolom.
Bereken de toegevoegde waarde van de meelfabriek.

1. € 0,15
2. € 0,30
3. € 0,40
4. € 0,65

Een mixer is een voorbeeld van
automatisering of mechanisering?

1. automatisering
2. mechanisering

Voor je kledingzaak koop je een jas in voor € 55. Je rekent 75% brutowinstopslag.
Bereken het bedrag van de brutowinstopslag

1. € 96,25
2. € 13,75
3. € 41,25

De inkoopprijs van een boeket rozen € 7,80. De brutowinstopslag is 125%. Bereken de verkoopprijs van een boeket.

1. € 9,55
2. € 17,75
3. € 9,75
4. € 17,55

Brutowinst is € 500 mijn bedrijfskosten zijn € 300
Nettowinst = ...

1. € 800
2. - € 200
3. € 200
4. -€ 800

De consumentenprijs is de verkoopprijs ...... btw

1. inclusief
2. exclusief

De verkoopprijs van een paar schoenen is € 47. Daar komt 21% btw bovenop. Bereken het bedrag van de btw en van de consumentenprijs.

1. € 12,49 en € 59,49
2. € 9,87 en € 56,87
3. € 9,87 en € 37,13
4. € 12,49 en € 34,51

Het totale bedrag van de verkochte producten noem je

1. Omzet
2. Afzet
3. Brutowinst
4. Nettowinst

Wat bereken je met de formule
afzet x verkoopprijs?

1. omzet
2. toegevoegde waarde
3. nettowinst
4. brutowinst

Max verkoopt ijsjes. De verkoopprijs van een ijsje is € 1,75. Gemiddeld verkoopt hij 300 ijsjes per dag. Bereken hoeveel omzet Max per dag heeft.

1. 300
2. € 171,43
3. € 525

Nettoresultaat bereken je door ..

1. omzet - afzet
2. afzet x verkoopprijs
3. omzet - bedrijfskosten
4. brutowinst - bedrijfskosten

De firma List en Bedrog BV heeft in de maand mei 2500 artikelen verkocht. De gemiddelde verkoopprijs van een artikel is € 12,50. De gem. inkoopprijs is € 7,50. De bedrijfskosten bedroegen € 2.500. Wat is het nettoresultaat van de maand mei?

1. € 7.500
2. € 10.000
3. € 2.500
4. € 1.500

Waar of niet waar?

De productiecapaciteit is de maximale hoeveelheid die een bedrijf kan produceren.

1. Waar
2. Niet waar

De kapsalon van Samantha krijgt steeds meer klanten. Wat kan Samantha doen om de productiecapaciteit te verhogen.

1. Aan het personeel meer loon betalen.
2. Aan het personeel vragen langer te werken.
3. Meer kappersstoelen plaatsen
4. meer reclame maken

Wat is de arbeidsproductiviteit?

1. Productie per werknemer in een bepaalde tijd
2. Hoeveel de arbeider werkt.

Bij een fietsenmaker werken 3 full time krachten die per jaar 660 fietsen repareren. Bereken de arbeidsproductiviteit per week

1. 220 fietsen per week
2. 4 fietsen per week
3. 240 fietsen per week
4. 5 fietsen per week

In klas RBB3.ec1 zitten 22 leerlingen. De klas bestaat uit 8 meisjes en 14 jongens.

Hoeveel procent van klas RBB3.ec1 bestaat uit meisjes?

1. 1,76%
2. 36,36%
3. 63,64%
4. 25%

Wat verder nog belangrijk is:

Subsidie, accijns, collectieve goederen, collectieve en particuliere sector, soorten sociale verzekeringen, sociale voorzieningen, directe en indirecte belastingen, begrotingstekort en begrotingsoverschot, staatsschuld

Einde quiz

Wie is de winnaar????

Einde les

Degene die nog vragen heeft, kan nog blijven voor extra uitleg.

Heel veel succes met leren voor het SE!