Zinsontleding; naamwoordelijk versus werkwoordelijk gezegde - h3a

Zinsontleding; naamwoordelijk versus werkwoordelijk gezegde - h3a


Doelen:
*Je kent het verschil tussen het naamwoordelijk en het werkwoordelijk gezegde.
*Je kunt het gezegde op de juiste manier benoemen.
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 60 min

Onderdelen in deze les

Zinsontleding; naamwoordelijk versus werkwoordelijk gezegde - h3a


Doelen:
*Je kent het verschil tussen het naamwoordelijk en het werkwoordelijk gezegde.
*Je kunt het gezegde op de juiste manier benoemen.

Slide 1 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde
  • Bestaat uit een werkwoordelijk deel en een naamwoordelijk deel.
  • Het werkwoordelijk deel bevat alle werkwoorden uit de zin. Een van deze werkwoorden is een vorm van een koppelwerkwoord.

Slide 2 - Tekstslide

Theorie

Slide 3 - Tekstslide

Naamwoordelijk gezegde


In zinnen met een naamwoordelijk gezegde zit nooit een lijdend voorwerp!

Slide 4 - Tekstslide

Hij loopt een rondje.
Onderwerp doet iets.
Hij is ziek.
Onderwerp is iets.

Slide 5 - Tekstslide

Hij maakt een vlog in de achtbaan.
Onderwerp doet iets.
Hij is een vlogger.
Onderwerp is iets.

Slide 6 - Tekstslide

De baby wordt groot.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 7 - Quizvraag

Het jongentje loopt naar school.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 8 - Quizvraag

Het gebouw wordt afgebroken.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 9 - Quizvraag

Mijn vriend wordt leraar.

A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 10 - Quizvraag

Mijn zus is vervelend.
A
werkwoordelijk gezegde
B
naamwoordelijk gezegde

Slide 11 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde bevat altijd een koppelwerkwoord.
A
juist
B
onjuist

Slide 12 - Quizvraag

Maak een zin met een naamwoordelijk gezegde

Slide 13 - Open vraag

Zijn vriend was gisteren ineens ziek geworden.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 14 - Quizvraag

Waarin verschilt een naamwoordelijk van een werkwoordelijk gezegde?

Slide 15 - Open vraag

De druk op de werknemers is de laatste jaren flink toegenomen.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 16 - Quizvraag

Jongens kunnen harder lopen dan meisjes.
A
Werkwoordelijk gezegde
B
Naamwoordelijk gezegde

Slide 17 - Quizvraag

Een naamwoordelijk gezegde heeft altijd een lijdend voorwerp.
Juist of onjuist?
A
Juist
B
Onjuist

Slide 18 - Quizvraag

Wat is het naamwoordelijk gezegde in de volgende zin:
De afwas blijft vervelend.
A
Blijft
B
afwas blijft
C
afwas blijft vervelend
D
Blijft vervelend

Slide 19 - Quizvraag

Doelen:
*Je kent het verschil tussen het naamwoordelijk en het werkwoordelijk gezegde.
*Je kunt het gezegde op de juiste manier benoemen.

Slide 20 - Tekstslide

Hoe ga je de kennis die je deze week hebt opgedaan over zinsontleding nu verwerken?
Je maakt in de online leeromgeving van grammatica blok 1 opdr. 1 t/m 3 en van grammatica blok 2 opdr. 1.
Ook maak je bij 'Bijspijkeren', grammatica opdr. 1 t/m 3.

Je gaat naar Magister > Leermiddelen > Op niveau, havo 3 >
Blok 1 > Grammatica > 1.3
Blok 2 > Grammatica > 2.4
Bijspijkeren > Grammatica > 1.3

Slide 21 - Tekstslide