Waarde van geld

De waarde van geld
     Lesdoelen:

  • Je kent de vier waardes van geld.
  • Je kent de drie functies van geld.
     Programma
  • Herhaling ruilen 
  • Uitleg par. 1.4
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
EconomieMiddelbare schoolhavoLeerjaar 3

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 2 videos.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

De waarde van geld
     Lesdoelen:

  • Je kent de vier waardes van geld.
  • Je kent de drie functies van geld.
     Programma
  • Herhaling ruilen 
  • Uitleg par. 1.4

Slide 1 - Tekstslide

Wat is directe ruil?
A
Ruilen zonder geld
B
Ruilen met geld

Slide 2 - Quizvraag

Je koopt een shirt in een kledingwinkel en pint het bedrag.
Hier is sprake van:
A
directe ruil
B
indirecte ruil

Slide 3 - Quizvraag

Paragraaf 1.4
De waarde van geld

Slide 4 - Tekstslide

Ander woord voor geld?

Slide 5 - Woordweb

Slide 6 - Video

Hoe weet je of een briefje van €20,- echt of nep is?

Slide 7 - Open vraag

Slide 8 - Video

Betaalmiddelen

- ApplePay/Smartphone- 
- munten, bankbiljetten
- pinpas 
- creditcard
- acceptgiro
- overschrijvingskaart

Slide 9 - Tekstslide

Functies van geld
Geld heeft drie functies:
  • De ruilfunctie
  • De rekenfunctie
  • De oppotfunctie

Slide 10 - Tekstslide

De ruilfunctie
De rekenfunctie
De oppotfunctie
Je koopt een auto
Je rekent hoeveel appels één banaan waard is
Je legt een pot met geld onder je bed voor later

Slide 11 - Sleepvraag

Chartaal geld: het tastbare geld. De munten en biljetten.
Giraal geld: onzichtbare geld, geld op je betaalrekening
Twee soorten geld:

Slide 12 - Tekstslide

4 waardes van geld
  • Nominale waarde; staat op het geld aan gegeven.
  • Intrinsieke waarde; is de materiaalwaarde van het geld (Nominale waarde > intrinsieke waarde, waarom?).

Slide 13 - Tekstslide

Intrinsiek waarde
Nominale waarde

Slide 14 - Tekstslide

4 waardes van geld
  • Interne waarde; staat voor de hoeveelheid goederen en diensten die je in eigen land met een euro koopt.
  • Externe waardestaat voor de hoeveelheid buitenlands geld die je met een euro koopt.

Slide 15 - Tekstslide

Opdrachten
Paragraaf 4, vraag 1 t/m 10

Slide 16 - Tekstslide

de intrinsieke waarde is de waarde van geld die op het biljet/munt staat
A
waar
B
niet waar

Slide 17 - Quizvraag

Voor gouden munten waarvan de materiaalwaarde overeenkomt met de op de munt vermelde waarde geldt:
A
nominale waarde = intrinsieke waarde
B
nominale waarde > intrinsieke waarde
C
nominale waarde < intrinsieke waarde

Slide 18 - Quizvraag