Les 8

Goedemorgen




Leg je spullen klaar op het hoekje
 van je tafel.
1 / 18
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 18 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

Goedemorgen




Leg je spullen klaar op het hoekje
 van je tafel.

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
- 10 min lezen
- Cursus 1 Meer dan lezen § 3 Hoofdgedachte
- Cursus 7 spelling § 4 meervouden
- evaluatie
- huiswerk

Slide 2 - Tekstslide

10 min lezen

Slide 3 - Tekstslide

Lezen 
Hoofdgedachte

Slide 4 - Tekstslide

Hoe weet je wat de hoofdgedachte
van een tekst is?

Slide 5 - Woordweb

Theorie
Je kunt het belangrijkste van een tekst of een programma in één zin samenvatten. Die ene zin noem je de hoofdgedachte. Om de hoofdgedachte te vinden, moet je de tekst precies lezen: je leest de tekst dan goed van de eerste zin tot en met de laatste zin.




Bij het onderwerp ‘talent’ kan de hoofdgedachte bijvoorbeeld zijn: In Nederland willen steeds meer mensen hun talenten maximaal ontwikkelen.

Slide 6 - Tekstslide

Huiswerk bespreken
Meer dan lezen opdracht 3, 4, 5
blz. 22

Slide 7 - Tekstslide

Bedenk een hoofdgedachte bij het onderwerp
goedkope vliegreizen
Goedkope vliegreizen maken vakanties mogelijk voor gewone mensen. 

Slide 8 - Tekstslide

Bedenk een hoofdgedachte bij het onderwerp: topsporters

Slide 9 - Open vraag

Bedenk een hoofdgedachte bij het onderwerp: boeken lezen

Slide 10 - Open vraag

Schrijf een korte tekst van 4 zinnen
Kies twee van de volgende onderwerpen: talent op Instagram – talent en succes – smartphone – huiswerk – sociale media – escaperoom – sportprestatie – zoomen.
  • Noteer een hoofdgedachte bij het eerste onderwerp en schrijf de rest van de tekst.
  • Noteer een hoofdgedachte bij het tweede onderwerp en schrijf de rest van de tekst.

Slide 11 - Tekstslide

Aan de slag
Cursus 1 Meer dan lezen
§ 3 Hoofdgedachte
Opdracht 6,7, 10B

Slide 12 - Tekstslide

Spelling 
Meervouden

Slide 13 - Tekstslide

Doel
Na deze les weet hoe je het meervoud van een woord moet schrijven.

Slide 14 - Tekstslide

Typ een woord in het meervoud.

Slide 15 - Woordweb

Theorie
Als er van iets één is, noem je dat enkelvoud. Als er van iets meer dan één is, noem je dat meervoud.

Zo maak je een meervoud
Je maakt van een zelfstandig naamwoord meestal een meervoud door -en of -s achter het woord te zetten: vriend → vrienden; wielrenner → wielrenners.
Let op: soms moet je daarnaast
een -f- in een -v- veranderen (de f/v-regel): brief → brieven; hof → hoven.
een -s- in een -z- veranderen (de s/z-regel): gans → ganzen; paleis → paleizen.
de laatste letter (medeklinker) verdubbelen: jas → jassen; pit → pitten.
een a, e, o of u (klinker) weghalen: muur → muren; heer → heren.
Gebruik bij twijfel een (online) woordenboek of woordenlijst.






Slide 16 - Tekstslide

Aan de slag
Cursus 7 spelling
§ 4 Meervouden
Opdracht 1, 2, 3, 4

Slide 17 - Tekstslide

Wat is het onderwerp van de volgende hoofdgedachte?
Veel mensen hebben vliegschaamte , omdat ze vliegen slecht voor het milieu vinden.

Slide 18 - Open vraag