In deze les zitten 16 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
I eat bread for breakfast.
They feel very happy today
My mother always cooks dinner
His friend gives me a flower.
Je gebruikt do + not (don't) of does + not (doesn't) om een zin ontkennend te maken.
Wanneer gebruik je doesn't en wanneer don't?
They feel very happy today.
My mother always cooks dinner.
Maak de volgende zinnen ontkennend of vragend.