In deze les zitten 34 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.
Lesduur is: 30 min
Onderdelen in deze les
Present Simple
Uitleg + extra oefening
Slide 1 - Tekstslide
Welkom!
Tijdens deze les ga je zelfstandig deze lessonup over de present simple doorwerken. De lessonup bestaat uit een filmpje met uitleg en oefenvragen. Succes!
Slide 2 - Tekstslide
Zometeen ga je een video kijken met uitleg over de present simple. Tijdens deze video zullen vragen gesteld worden.
Slide 3 - Tekstslide
Slide 4 - Video
02:35
Wanneer gebruik je de present simple?
A
Als je het hebt over iets wat in het verleden gebeurd is
B
Bij feiten, gewoontes en dingen die altijd/regelmatig/nooit gebeuren
C
Als iets in het verleden begonnen is en nu nog steeds doorgaat
Slide 5 - Quizvraag
04:05
Wat zijn de signaalwoorden in deze zin: She goes to school every day
Slide 6 - Open vraag
04:50
Wanneer gebruikte je de present simple ook alweer?
Slide 7 - Open vraag
09:05
Dus: welke letter plak je achter het hele werkwoord bij he, she & it?
Slide 8 - Open vraag
09:13
Vervoeg het werkwoord: I never _____ (laugh) at his joke
Slide 9 - Open vraag
09:38
Welke van de twee uitdrukkingen is correct?
A
Sam cries a lot
B
Sam crys a lot
Slide 10 - Quizvraag
12:24
Vervoeg het werkwoord: Jayden _____ (have got) a lot of friends
Slide 11 - Open vraag
12:24
Vervoeg het werkwoord: Anna always ______ (do) everything on her own
Slide 12 - Open vraag
12:24
Vervoeg het werkwoord: André _____ (have got) two dogs
Slide 13 - Open vraag
12:24
Vervoeg het werkwoord: She _____ (go) to work every Monday
Slide 14 - Open vraag
09:13
Vervoeg het werkwoord: My brothers often _____ (go) to the cinema together
Slide 15 - Open vraag
09:13
Vervoeg het werkwoord: Anna always ______ (eat) dinner at 6 o'clock
Slide 16 - Open vraag
09:13
Vervoeg het werkwoord: He ______ (like) dogs
Slide 17 - Open vraag
04:05
Wat is het signaalwoord in deze zin: I always walk to school
Slide 18 - Open vraag
3 soorten zinnen:
Zinnen kunnen bevestigend zijn (+): I like dogs
Zinnen kunnen ontkennend zijn (-): I do not/don't like dogs
Zinnen kunnen vragend zijn (?): Do I like dogs?
Slide 19 - Tekstslide
Ontkennende zinnen in de present simple:
I do not/don't like dogs.
You do not/don't like dogs.
He/she/it does not/doesn'tlike dogs.
They do not/don't like dogs.
We do not/don'tlike dogs.
Bij ontkennende zinnen in de present simple gebruik je:
do not/don't + hele werkwoord
Slide 20 - Tekstslide
Maak een ontkennende zin: Sander ______ (not eat) meat
Slide 21 - Open vraag
Maak een ontkennende zin: My parents _____ (not go) to the cinema often
Slide 22 - Open vraag
Maak een ontkennende zin: The dog _____ (not want) its food
Slide 23 - Open vraag
Vragende zinnen in de present simple:
Do I like dogs?
Do you like dogs?
Does he/she/it like dogs?
Do they like dogs?
Bij een vragende zin in de present simple gebruik je:
Do/does + persoon + hele werkwoord
Slide 24 - Tekstslide
Maak de vragende af: ____ you ____ (visit) your grandma often?
Slide 25 - Open vraag
Maak de vragende zin af: ______ Marco _____ (buy) a lot of clothes?
Slide 26 - Open vraag
Maak een vragende zin: I go to the store on Saturday
Slide 27 - Open vraag
Maak een vragende zin: Anna walks to school every day
Slide 28 - Open vraag
LET OP
Staat er een vorm van "to be" (= zijn, dus am/are/is) in de zin, dan ziet de vragende zin er anders uit, namelijk:
She is always happy --> Is she always happy?
New York is a busy city --> Is New York a busy city?
We are late! --> Are we late?
I am very tired --> Am I very tired?
Slide 29 - Tekstslide
Maak de vragende zin: She is never late
Slide 30 - Open vraag
Harry and Ron are best friends
Slide 31 - Open vraag
Samengevat:
Je gebruikt de present simple als je het hebt over iets wat altijd, regelmatig of nooit gebeurt en als het gaat om feiten en gewoontes.
Je maakt de present simple door:
I/you/we/they/you: hele werkwoord --> We like dogs
He/she/it: hele werkwoord + s (SHIT regel) --> She likes dogs
Ontkennende zinnen:
I/you/we/they/you: do not/don't + hele werkwoord --> I don't like dogs.
He/she/it: does not/doesn't + hele werkwoord --> She doesn't like dogs
Vragende zinnen:
I/you/we/they/you: Do + persoon + hele werkwoord --> Do you like dogs?
He/she/it --> Does + persoon + hele werkwoord --> Does he like dogs?
Slide 32 - Tekstslide
Meer oefenen:
Op de volgende slide staat een website. Op deze website ga je meer oefenen met de present simple. Als je hiermee klaar bent is deze les afgelopen en kies je een andere lessonup om meer te oefenen. Succes!