Herhaling voor de toets

K4- Herhaling voor de toets
6.2 grammatica en 6.3 spelling 
1 / 21
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 4

In deze les zitten 21 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

K4- Herhaling voor de toets
6.2 grammatica en 6.3 spelling 

Slide 1 - Tekstslide

Vorige les

  • Oefentoets gemaakt
Vandaag 

  • Wat moet je leren voor de toets? -> stukje herhalen
  • Oefentoets nakijken

Slide 2 - Tekstslide

Waar gaat de toets over?

6.2 grammatica - zinsdelen niet! 
6.3 spelling 

Slide 3 - Tekstslide

Onderdelen in 6.2

Slide 4 - Tekstslide

6.2 Jou/jouw 
  • Wanneer je verwijst naar een bezit gebruik je jouw: jouw fiets, mijn fiets
  • Wanneer je verwijst naar een persoon gebruik je jou: Is die fiets van jou? -> Ja, die fiets is van mij.

Slide 5 - Tekstslide

Hij geeft die voetbal aan .....

jou of jouw?
A
jou
B
jouw

Slide 6 - Quizvraag

6.2 als/dan 
  •  Als gebruik je als iets hetzelfde is (even groot als)
  • Dan gebruik je als er een verschil is: Kees is groter dan Jan.

Uitzondering: woordje zo (twee keer zo groot als). Er is wel een verschil, maar door het woordje zo, krijg je als. 

Slide 7 - Tekstslide

De een is nu eenmaal sterker als/dan de ander.
A
Als
B
Dan

Slide 8 - Quizvraag

6.2 zelfstandig werkwoord en hulpwerkwoord
Zelfstandig werkwoord= belangrijkste werkwoord van de zin, voert iets uit. Staat vaak achter in de zin.

Hulpwerkwoorden= voeren niet iets uit, maar ondersteunen het zww. Er kunnen meerdere hww in de zin staan.

Zij hebben gevoetbald.

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

zelfstandig werkwoord of hulpwerkwoord?

Ik heb gefietst
gefietst = .....
A
zelfstandig werkwoord
B
hulpwerkwoord

Slide 12 - Quizvraag

Hij heeft die opdracht moeten maken. 
heeft

moeten

maken
hulpwerkwoord
zelfstandig werkwoord
hulpwerkwoord

Slide 13 - Sleepvraag

6.2 samengestelde zin
  • Een enkelvoudige zin heeft één persoonsvorm:
Hij moet hard leren voor de toets.
  • Een samengestelde zin bestaat uit meer dan één zin. Elke zin heeft een eigen persoonsvorm.
Ik leer de toets, want ik wil graag een goed cijfer halen.

Slide 14 - Tekstslide

Onderdelen in 6.3
  • Congruentie (persoonsvorm en onderwerp gelijk)
  • werkwoordspelling
  • Meervoud van zelfstandig naamwoord
  • Samenstellingen
  • Bijvoeglijke naamwoorden 

Slide 15 - Tekstslide

6.3 congruentie 
a. De wond op mijn been (bloeden) ________________ heel erg.

De wond -> enkelvoud (het is maar 1 wond)
(bloeden) -> bloedde 

Wat zou je krijgen als het over ''de wonden'' zou gaan?

Slide 16 - Tekstslide

6.3 werkwoordspelling

Slide 17 - Tekstslide

6.3 meervoud van zelfstandige naamwoorden

Slide 18 - Tekstslide

6.3 samenstellingen 

Slide 19 - Tekstslide

6.3 bijvoeglijke naamwoorden

Slide 20 - Tekstslide

Wat kan je nog doen?

Talent online test jezelf
6.2 en 6.3

Slide 21 - Tekstslide