Cognitieve ontwikkeling
Een peuter wil de wereld om hem heen ontdekken (exploratiedrang). En dat is maar goed ook, want wat valt er ontzettend veel te ontdekken! Denk alleen maar aan een beker, wat kun je daar allemaal mee:
je kunt er iets in doen, bijv. knikkers. Schudt je ermee, dan maakt het een leuk geluid.
Schudt je te hard, dan rollen de knikkers er uit
Valt het, dan kan het kapot gaan
Je kunt er uit drinken, maar je moet ‘m langzaam omkeren
Je mag drinken uit je eigen beker, maar niet zomaar uit die van een ander
Concreet, magisch en animistisch denken.
Denken van de peuter heeft de volgende kenmerken:
Concreet:
Het richt zich alleen nog op dat wat tastbaar is, wat gezien wordt en waar iets mee kan worden gedaan. Een peuter die in zijn bedje ligt kan op dat moment wel bedenken hoe hij er uit moet komen, maar kan dat beneden op de bank niet bedenken. Een peuter kan zich wel iets voorstellen bij begrippen als stoel en lepel, maar begrippen als ‘meubels’ of ‘ bestek’ zeggen hem nog niets.
Magisch:
Omdat een peuter nog geen onderscheid kan maken tussen wat leeft en wat niet leeft, tussen werkelijkheid en fantasie, gaat hij zelf verklaringen bedenken voor dingen die hij niet begrijpt. In de televisie wonen mensen en in de radio zitten veel c.d.’s. Voor een peuter is alles mogelijk. Dit kan ook angsten oproepen, want als alles mogelijk is, dan kun je ook opgeslokt worden door de w.c. of opgezogen door de stofzuiger,
Animistisch:
Dit betekent dat een peuter aan levenloze dingen menselijke eigenschappen toekent:
Een kopje dat bijvoorbeeld stukvalt is bijvoorbeeld stout. Ook in het spel: sssst, de beer slaapt!
De peuter kan nog geen logische verbanden leggen, heeft nog geen inzicht in oorzaak en gevolg. Als een beker valt omdat de peuter hier tegenaan stoor, dan is dat voor ons duidelijk wie dat heeft gedaan. Voor de peuter niet: de beker is stout, want die valt!
Andersom is het ook mogelijk dat een peuter zichzelf ziet als veroorzaker: Sesamstraat is op televisie omdat hij dat wil, die omdat het kwart over 6 is.
Taalontwikkeling
Al snel zal een peuter (vanaf ongeveer 2 jaar) tweewoordzinnetjes gaan gebruiken, zoals ‘pop stout’ of ‘Lisa eten’. De taalontwikkeling gaat razendsnel in deze fase. De woordenschat gaat grofweg van 250 naar 1500 woorden. De peuter leert met taal gevoelens duidelijk te maken, met woorden zinnen vormen en vragen beantwoorden. Dit hele proces noem je differentiatiefase. Ondersteun de peuter door duidelijk en correct te praten, samen boekjes te lezen, te praten over dingen die hij begrijpt en interesseert. Houd oogcontact en moedig praten aan.
Deze gaan na verloop van tijd over in driewoordzinnetjes, zoals ‘Auto Hans nee’ of ‘Jan vallen pijn’. Het kind gaat ook andersoortige woorden gebruiken, zoals voorzetsel (in, op, aan) en brengt simpele emoties onder woorden, zoals lachen, huilen, leuk.
Als een kind eenmaal driewoordzinnen gaat gebruiken, gaat het heel snel met de taalontwikkeling. Kleine foutjes in de zinsvolgorde komen natuurlijk nog wel veel voor, of hij laat woordjes weg, waardoor het kind soms nog moeilijk te volgen is.
Een 3-jarige peuter kan al behoorlijk goed praten.
Houd er rekening mee dat de peuter veel meer begrijpt, dan dat hij onder woorden kan brengen. Dit kan hem frustreren.