Semana 47 - Objeto directo y ¿cuál(es)?

Meta de la clase Lesdoel
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...puedo acortar una frase sustituyendo el objeto directo por un pronombre kan ik een zin verkorten door het lijdend voorwerp te vervangen door een voornaamwoord 

1 / 15
volgende
Slide 1: Tekstslide
SpaansMiddelbare schoolvmbo lwoo, vwoLeerjaar 4

In deze les zitten 15 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Meta de la clase Lesdoel
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...puedo acortar una frase sustituyendo el objeto directo por un pronombre kan ik een zin verkorten door het lijdend voorwerp te vervangen door een voornaamwoord 

Slide 1 - Tekstslide

Control de los deberes
- hacer y corregir: LE p. 34 ejercicios 1 y 2

- estudiar: LT p. 231

Slide 2 - Tekstslide

Objeto directo - pronombres
Objeto directo verwijst naar het lijdend voorwerp

Je kunt het lijdend voorwerp in het Spaans vaak vervangen met een voornaamwoord: me / te / lo / la / nos / os / los / las. Zie voorbeelden op LT p 62.

Je zin wordt daardoor korter en klinkt natuurlijker.  

Slide 3 - Tekstslide

¡A practicar! LT 64
Haced los ejercicios 5 y 6. En diez minutos, corregimos.

¿Listo/a? Continúa con LE p 35 ejercicio 6. 
timer
10:00

Slide 4 - Tekstslide

Deberes Huiswerk
- estudiar: LT p 232
- estudiar: LT p 190-191 bloque 23
- hacer y corregir: LE 35/5 y LE 37/3

Slide 5 - Tekstslide

Metas Doelen
Después de esta clase... Na deze les...

1. ...puedo acortar una frase sustituyendo el objeto directo por un pronombre kan ik een zin verkorten door het lijdend voorwerp te vervangen door een voornaamwoord 
2. ...puedo formular preguntas con ¿cuál(es)? kan ik 
vragen formuleren met het vraagwoord ¿cuál(es)?

Slide 6 - Tekstslide

Control de los deberes
- estudiar: LT p 232
- estudiar: LT p 190-191 bloque 23
- hacer y corregir: LE 35/5 y LE 37/3

Slide 7 - Tekstslide

Objeto directo Lijdend voorwerp
ik (mij)
me 
jij (jou)
te
hij/zij/u/ding
lo/la
wij
nos
jullie
os
zij/u mv/dingen
los/las
La profe me ayuda.
Te llamo por teléfono.
Tengo un perro. Lo quiero mucho.
¿Nos ves ya?
No os conozco.
Tengo unas galletas. Las tengo en mi mochila.

Slide 8 - Tekstslide

Objeto directo con imperativo
In bevestigende zinnen staat het voornaamwoord vóór de persoonsvorm.
maar Als je de gebiedende wijs gebruikt, moet het voornaamwoord áchter de vervoeging.

Slide 9 - Tekstslide

Objeto directo con imperativo
In bevestigende zinnen staat het voornaamwoord vóór de persoonsvorm.
maar Als je de gebiedende wijs gebruikt, moet het voornaamwoord áchter de vervoeging.
LE 38/5

Slide 10 - Tekstslide

¿Cuál(es)? Wat? / Welke? 

Gebruik je (vrijwel) altijd als je in het Nederlands 'welk/welke' zou gebruiken
> ¿Cuál de estos libros te gusta?

Maar het kan niet voor een zelfstandig naamwoord staan:
> ¿Cuál Qué libro quieres leer?

Gebruik je vrijwel altijd vóór es/son:
> ¿Cuál es tu número de móvil?
> ¿Cuáles son tus pasatiempos?



¿Qué? Wat?





Deze kan juist wél voor een zelfstandig naamwoord staan:
> ¿Qué libro quieres leer?

Gebruik je alléén vóór es/son als je vraagt naar een betekenis van een woord:
> ¿Qué es un móvil?

Slide 11 - Tekstslide

¿Cuál(es)? Wat? / Welke? 

¿Cuál es tu número de móvil?

 ¿Cuáles son tus pasatiempos?

¿Cuál prefieres? ¿La falda roja o la verde?

¿Cuál es tu asignatura favorita?

¿Cuáles son tus asignaturas favoritas?



¿Qué? Wat? 

¿Qué es un móvil?

¿Qué quieres hacer por la tarde?

¿Qué prefieres, comprar una falda o una gorra?

¿Qué asignatura te gusta?

¿Qué asignaturas tienes en el cole?

Slide 12 - Tekstslide

¡A practicar!
Bedenk 5 zinnen met cuál/cuáles voor je mondeling! Zie de thema's die je vorige les hebt opgeschreven.
timer
7:00

Slide 13 - Tekstslide

Deberes Huiswerk
- estudiar: LT p 233
- estudiar: LT p 189 bloque 21
- hacer y corregir: LE 35/3,4a y 37/4

Slide 14 - Tekstslide





La Reserva Nacional Monteverde en Costa Rica (LE 35/3)





Escucha y marca la respuesta correcta.

Slide 15 - Tekstslide