Week 40 Nederlands 1MK1 H.3 spelling en H. 2 schrijven

Nederlands HMK1 week 40
1 / 37
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolmavoLeerjaar 1

In deze les zitten 37 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Nederlands HMK1 week 40

Slide 1 - Tekstslide

Welkom bij Nederlands




Succes deze week met je taak voor Nederlands!
 
Groetjes, juf

Slide 2 - Tekstslide

Slide 3 - Tekstslide

Slide 4 - Tekstslide

Nieuwe week & nieuwe taak

Slide 5 - Tekstslide

Week 40  - 28 september t/m 
2 oktober 2020

  • Herhaling werken met weekplanners. Uitleg basis, de Brug en uitdaging. Computer: thuis.
  • Nakijken weektaak.
  • Maken opdrachten spelling hoofdstuk 3: tegenwoordige tijd van de persoonsvorm.
  • Maken opdrachten schrijven hoofdstuk 2. 

Slide 6 - Tekstslide

Kies een boek voor je opdracht!

Slide 7 - Tekstslide

Lees nu 10 minuten in je leesboek. Dat doe je natuurlijk elke dag 

Slide 8 - Tekstslide

Leerdoelen
Deze week leer je:

  • hoe je de persoonsvorm  in de tegenwoordige tijd moet spellen.

  • hoe je een korte tekst schrijft met behulp van de 5w + h-vragen.

Slide 9 - Tekstslide

Herhaling vorige les
Vorige week hebben we geoefend met het meervoud van woorden. Hoe zit dit ook alweer? Welke regel gebruik je wanneer?

Slide 10 - Tekstslide

Nakijken weektaak
Controleer zelf je weektaak. 

De antwoorden staan aan het eind van de les.

Slide 11 - Tekstslide

Uitleg theorie
Op de volgende dia volgt uitleg over je leerdoelen voor deze week.

Slide 12 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (bladzijde 84)
Dit zijn de spellingsregels voor de persoonsvorm tegenwoordige tijd (pv tt):

1 Ik erbij of jij erachter: alleen de ik-vorm

2 Anders in het enkelvoud: ik-vorm + -t

3 In het meervoud: het hele werkwoord

Slide 13 - Tekstslide

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (bladzijde 84)
Zo ga je na of er een t achter de ik-vorm komt


• Bij de meeste werkwoorden kun je horen of er een -t achter de ik-vorm moet:
ik koop, jij koopt; ik schrijf, hij schrijft; ik studeer, zij studeert.

• Bij werkwoorden op -den hoor je dat niet. Vul dan het werkwoord lopen in.
Ik vin… het niet eerlijk → ik loop het niet eerlijk. Dus: ik vind.
Els vin… hem erg leuk → Els loopt hem erg leuk. Dus: Els vindt.

Bekijk ook het schema werkwoordspelling op bladzijde 236.

Slide 14 - Tekstslide

Schrijven hoofdstuk 2 - bladzijde 44
5w+h-vragen
Soms moet je een korte tekst schrijven, bijvoorbeeld een verslagje van iets wat je met de klas hebt gedaan of een uitnodiging voor een verjaardagsfeest. Het is handig om eerst alle informatie op een rijtje te zetten. Daarvoor gebruik je zes vragen: wie, wat, waar, wanneer, waarom en hoe. 

Slide 15 - Tekstslide

Nieuw Nederlands online
  • Het filmpje bekijken we samen in de klas.

Slide 16 - Tekstslide

Slide 17 - Tekstslide

Weektaak spelling en schrijven

Basis spelling
Opdracht 1 t/m 3 en 5  
bladzijde 85.

Basis schrijven
Opdracht 2  
bladzijde 45




Extra oefenen
De Brug
Opdracht 8 en 9 
 bladzijde 233/234

Uitdaging
Opdracht 4 
 bladzijde 85



Slide 18 - Tekstslide

Inleveren huiswerk

Slide 19 - Open vraag

Inleveren huiswerk

Slide 20 - Open vraag

Inleveren huiswerk

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Evaluatie
Wat was het lesdoel en heb je voor jezelf het gevoel dat je lesdoel is behaald?

Weet je...
  • hoe je de persoonsvorm in de tegenwoordige tijd moet spellen.

  • hoe je een korte tekst schrijft met behulp van 5w+h-vragen?

Slide 23 - Tekstslide

Nakijken weektaak
Aan het eind van de lesweek kijken we samen naar je weektaak.

De week daarna controleer je je zelf je gemaakte oefeningen.

Slide 24 - Tekstslide

Nakijken
Opdrachten weektaak 

Slide 25 - Tekstslide

Weektaak spelling en schrijven
Vorige week

Basis spelling
Opdracht 1 t/m 4
bladzijde 83.

Basis schrijven
Startopdracht 1 
bladzijde 44




Extra oefenen
De Brug
Opdracht 7 
 bladzijde 233

Uitdaging
Opdracht 5 
 bladzijde 83



Slide 26 - Tekstslide

Opdracht 1 bladzijde 83


1 paard – paarden
2 fiets – fietsen
3 roos – rozen
4 vakantie – vakanties
5 test – tests (= toetsen) / testen (= schalen, kommen)
6 bal – ballen

Slide 27 - Tekstslide

Opdracht 1 bladzijde 83


7 been – benen
8 paraplu – paraplu’s
9 hobby – hobby’s
10 staaf – staven
11 stip – stippen
12 weg – wegen

Slide 28 - Tekstslide

Opdracht 2 bladzijde 83


Alleen -en of -s                                                               laatste letter verdubbelen

Lippenstiften                                                                   dekbedovertrekken
Ratelslangen                                                                    fietsenhokken
Verjaardagtraktaties                                                     tafelvoetbalspellen
Voorleesboeken                                                              vissenkommen

Slide 29 - Tekstslide

Opdracht 2 bladzijde 83


a, e of u weghalen                                                 -f wordt -v - -s wordt -z

Brandblusapparaten                                            doolhoven
Brilmonturen                                                            trommelvliezen
Discotheken                                                              vakantiehuizen
Rondvaartboten                                                       winkeldieven

Slide 30 - Tekstslide

Opdracht 3 bladzijde 83


1 boeven
4 lentes
5 alinea’s
9 bureaus
10 scharen
11 kaarsen

Slide 31 - Tekstslide

Opdracht 4 bladzijde 83


1 Alle leerlingen zetten de afspraken in hun agenda’s.
2 Tijdens drie safari’s in Zuid-Afrika zagen we zebra’s, neushoorns en buffels.
3 Toen alle disco’s dichtgingen, reden de taxi’s af en aan door de straten.
4 In sporthallen verliezen veel sporters hun contactlenzen.
5 Op de markt kocht ik voor tien euro mango’s, appels, en twee bakken druiven.
6 Tussen de digitale foto’s van onze reizen naar Frankrijk zitten veel selfies.


Slide 32 - Tekstslide

Opdracht 5 bladzijde 83



1 neef, foto
2 stad, menigte, auto
3 rommel, straat
4 ei, vleesvervanger
5 schip, zee
6 twee

Slide 33 - Tekstslide

De Brug - opdracht 7 bladzijde 233
1 auto’s 6 menu’s
2 jury’s 7 pagina’s
3 kilo’s 8 kassa’s
4 kiwi’s 9 paraplu’s
5 lolly’s 10 taxi’s

Slide 34 - Tekstslide

Schrijven startopdracht bladzijde 44
d De winnaar van Expeditie Robinson is maar liefst zes kilo lichter geworden tijdens de expeditie.
b Ze was namelijk vegetariër en at geen vis.
c Op het eiland waren echter erg weinig eetbare planten.
a Ze bleef toch volhouden door eetbare wortels op te graven en te eten.
e Nu ze terug is van het onbewoonde eiland, kan ze weer lekker eten.
d: wie en wat
b: waarom
c: waar
a: hoe
e: wanneer

Slide 35 - Tekstslide

Schrijven opdracht 1 bladzijde 44
1 Eigen antwoord, bijvoorbeeld:

Peter Smith scoort onverwachte hit!
Peter Smith is sinds kort beroemd in Amerika. Hij werd vorige week een hit op YouTube met het nummer Hounddog van Elvis Presley. Miljoenen mensen bekeken het filmpje, omdat het een grappige versie van het liedje is. Peter deed mee aan een talentenjacht op school. Iemand filmde zijn optreden en zette het op YouTube.

2 Eigen antwoord.
3 Eigen antwoord.


Slide 36 - Tekstslide

Weektaak 40 afgerond

Slide 37 - Tekstslide