1Vd periode 2 Verdacht les 4

welkom 1Vd
Ga zitten, pak je leesboek en duik in jouw verhaal.
Tot over 10 minuten!
 
timer
10:00
1 / 51
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 51 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

Onderdelen in deze les

welkom 1Vd
Ga zitten, pak je leesboek en duik in jouw verhaal.
Tot over 10 minuten!
 
timer
10:00

Slide 1 - Tekstslide

in de krant...
staat een stukje over iemand die zelf truien maakt en daar schapenvacht voor koopt.

"Ik kocht schapenvacht bij een boer. Die was altijd vies en vettig."     (Barneveldse krant)

Wat staat er en wat is er bedoeld, denk jij?

Slide 2 - Tekstslide

programma
  • Lezen (10 min)
  • woordpost (5-10 min)
  • ww-spelling voltooid deelwoord (15-20 min)
  • Feedbackboekenvlog/Verdacht les 4 (35 min)
  • wat neem je mee? (2 min)

Slide 3 - Tekstslide

lesdoel
  • je hebt een opfrismoment gehad van ww spelling vt
  • weer terug naar Verdacht, opfrissen info.

Slide 4 - Tekstslide

woordpost
3 x woord, kriskras in de klas:
  1. de zin waarin je het woord bent tegengekomen
  2. de betekenis
  3. een zelfgemaakte zin (met dat woord) waarin de betekenis duidelijk wordt.

Slide 5 - Tekstslide

werkwoordspellingsapp
welke beker ben jij?

Persoonsvorm tegenwoordige tijd (tt)
Welke (verschillende) vormen zijn er en wanneer worden die gebruikt?
Hoe zit dat met de verleden tijd?

Slide 6 - Tekstslide

persoonsvorm in de verleden tijd (vt)
Wat zijn sterke werkwoorden?

Slide 7 - Tekstslide

STERKE

werkwoorden


hebben de KRACHT om in de verleden tijd van klank te veranderen

Slide 8 - Tekstslide

VOORBEELD

STERKE WERKWOORDEN


kopen : ik koop - ik kocht

lopen : ik loop - ik liep

geven : wij geven - wij gaven

kruipen : zij kruipen - zij kropen

Slide 9 - Tekstslide

persoonsvorm in de verleden tijd (vt)
Wat zijn zwakke werkwoorden?

Slide 10 - Tekstslide

ZWAKKE

werkwoorden


de klank blijft in de verleden tijd hetzelfde

Slide 11 - Tekstslide

Persoonsvorm in de verleden tijd zwakke ww
EV
mv
ik -vorm + te / de
ik -vorm + ten / den

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Video

lachen - lach              
                                 de H staat in 't ex-kofschip

lach+ te - hij lachte/ wij lachten
                            
Staat de laatste letter van de stam in
't ex-kofschip dan moet je -te of -ten gebruiken

Slide 14 - Tekstslide

Let op !

Het is nu belangrijk om eerst naar de STAM  te kijken

  1. hele werkwoord verhuizen -en  = stam verhuizen
  2. laatste letter van de stam in 't ex-kofschip?: nee
  3. dus de(n)
  4. ik-vorm van werkwoord + uitgang : verhuiSde(n)

Slide 15 - Tekstslide

Mijn broer (kleden) zich gistermorgen heel langzaam aan.
A
kleed
B
kleedt
C
klede
D
kleedde

Slide 16 - Quizvraag

Hij (fietsen) naar huis.
A
fietstte
B
fietsde
C
fietste
D
fietsten

Slide 17 - Quizvraag

Toen hij het winnende doelpunt maakte, ........ het publiek
A
juigde
B
juichde
C
juigte
D
juichte

Slide 18 - Quizvraag

Toen de afspraak uitliep, ...... Flip de laatste trein
A
miste
B
mistte
C
misde
D
misdte

Slide 19 - Quizvraag

Hij (antwoorden) snel.
A
antwoorde
B
antwoordde
C
antwoordte
D
antwoortte

Slide 20 - Quizvraag

ww spelling: 
voltooid deelwoord
  1. wanneer gebruik je het voltooid deelwoord?
  2. Hoe is het opgebouwd?
  3. Hoe weet je of het eindigt met een t of d?

Slide 21 - Tekstslide

REGELS verleden tijd

bij sterke werkwoorden


In het enkelvoud: schrijf op zoals het klinkt


In het meervoud: schrijf op zoals het klinkt

Slide 22 - Tekstslide

voltooid deelwoord?
  • voltooid = wanneer iets is afgerond, het is gebeurd of gedaan
  • het is herkenbaar doordat het voorafgegaan is of wordt gevolgd door een hulpwerkwoord; hebben, zijn, of worden.

Slide 23 - Tekstslide

Hoe spel je het voltooid deelwoord van een werkwoord?
In formule:
ge + ik-vorm + t of d

Slide 24 - Tekstslide

Zo schrijf je een voltooid deelwoord (vd)
  • schrijf het zoals je het hoort, zo eenvoudig mogelijk
  •  gebruik de verlengproef om te weten of de laatste letter een t of d moet zijn
  • vorm (formule): ge + ik-vorm + t/d
  • Twijfel tussen d of t? Gebruik 't ex-kofschip 

Slide 25 - Tekstslide

Let op!
  • scheidbare ww krijgen bij het VD -ge ín het woord.
    Vb: Moet ww spelling volgens jou worden afgeschaft?
  • sommige samengestelde ww zijn niet scheidbaar, het VD krijgt dan ge- ervóór. 
    Vb: Op dit terrein heb ik vroeger gehandbald.
  • werkwoorden die al beginnen met ge-, be-, ver-, ont- en er- krijgen geen extra voorvoegsel.
    Vb: De koploper heeft zijn voorsprong vergroot.

Slide 26 - Tekstslide

Even oefenen
Log in met je telefoon/laptop en doe mee! Alleen je eigen naam gebruiken....

Slide 27 - Tekstslide

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Hij heeft haar (beschermen)
A
Beschermd
B
Beschermt

Slide 28 - Quizvraag

Juiste spelling voltooid deelwoord.

De overvaller heeft alles snel (bekennen).
A
bekent
B
bekend

Slide 29 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Zij hebben (betalen).
A
betaalt
B
betaald

Slide 30 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Het heeft (ijzelen) in de noordelijke provincies.
A
geijzelt
B
geijzeld

Slide 31 - Quizvraag

Hoe schrijf je het voltooid deelwoord?
Het heeft (regenen) in de zuidelijke provincies.
A
geregent
B
geregend

Slide 32 - Quizvraag

De boekenvlog (reflectie)
Hoe de opzet was:

  • bouwplan (+ feedback)
  • versie 1 (+ feedback)
  • versie 2 - de versie waar jullie 200% achter staan! Die lever je in.


Slide 33 - Tekstslide

boekenvlog (reflectie)
Heeft iedereen feedback gehad?
Kan versie 2 gemaakt worden?
Inleverdatum via classroom: 12 januari 2023

Zijn jullie nu al klaar?
Inleveren: via classroom kan vanaf vandaag.

Slide 34 - Tekstslide

Verdacht les 4
Zijn jullie e-mails ingeleverd via classroom? 
Niet iedereen heeft op ingeleverd geklikt, slimpies :-(

Hoe zat het ook weer met de moord op Jeffrey Wilson?
Welke info hebben jullie als groepje? 
Ga naar Plot26, les 4 en bekijk de informatie die Caya nog als bonus gegeven heeft.

Slide 35 - Tekstslide

Noteer twee dingen die je hebt onthouden van deze les.

Slide 36 - Woordweb

Slide 37 - Tekstslide

herhaling 
werkwoordspelling 

Slide 38 - Tekstslide

Bedankt en tot de volgende les

Slide 39 - Tekstslide

herhaling 
werkwoordspelling tt

Slide 40 - Tekstslide

ww spelling tt
1. Hoeveel vormen zijn er?
drie
2 en 3. Wanneer worden die gebruikt?
ik-vorm: ik, ... je
ik-vorm + t: 2 en 3 persoon enkelvoud
hele ww : alle meervoudsvormen

Slide 41 - Tekstslide

Hoe spel je de pv in de tegenwoordige tijd?
  1. Zoek het hele werkwoord.
  2. Haal -en eraf, want dan heb je de stam. Soms kleine wijziging om daar de ik-vorm van te maken.
  3.             
EV
MV
ik
ik-vorm
wij
hele ww
jij
ik-vorm + t
jullie 
hele ww
hij/zij/het
ik-vorm + t
zij
hele ww

Slide 42 - Tekstslide

Hoe spel je de pv in de tegenwoordige tijd?
  1. Gebruik het werkwoord lopen als voorbeeld.

            Ik loop (=ik-vorm)   → ik-vorm
           Jij loopt                        → ik-vorm +t 
            Hij/zij/ het loopt      → ik-vorm +t
            Wij/jullie/zij lopen  → hele werkwoord                

Slide 43 - Tekstslide

Hoeveel verschillende vormen kent de pv in de tegenwoordige tijd?
antwoord: drie
Welke zijn dat?
EV
MV
ik
ik-vorm
wij
hele ww
jij
ik-vorm + t
jullie 
hele ww
hij/zij/het
ik-vorm + t
zij
hele ww

Slide 44 - Tekstslide

Wanneer gebruik je de verschillende vormen  in de tegenwoordige tijd?
EV
MV
ik,
... jij
ik-vorm
wij
hele ww
jij
ik-vorm + t
jullie 
hele ww
hij/zij/het
ik-vorm + t
zij
hele ww

Slide 45 - Tekstslide

Wanneer gebruik je die verschillende vormen in de tegenwoordige tijd?
  1. Gebruik het werkwoord lopen als voorbeeld.
            Ik loop (=ik-vorm)   → ik-vorm
           Jij loopt / Loop jij?   → ik-vorm +t / ik-vorm
            Hij/zij/ het loopt      → ik-vorm +t
            Wij/jullie/zij lopen  → hele werkwoord                

Slide 46 - Tekstslide

Even oefenen
Log in met je telefoon en doe mee! Alleen je eigen naam gebruiken....

Slide 47 - Tekstslide

tt:
Hans (kleden) ...... zich aan.
A
kleet
B
kleed
C
kleedt

Slide 48 - Quizvraag

tt:
Hij (beantwoorden) ..... de vraag.
A
beantwoort
B
beantwoordt
C
beantwoord

Slide 49 - Quizvraag

tt
De inbreker (bekennen) zijn misdaad.
A
bekend
B
bekendt
C
bekent

Slide 50 - Quizvraag

tt
De Turkse minister (rijden) weg uit Rotterdam.
A
rijd
B
rijdt
C
rijt

Slide 51 - Quizvraag