Oefenen voc. chapitre 5 (E+F) F-N Grandes-Lignes 1hv

les yeux
A
de haren
B
de oren
C
de ogen
D
de bril
1 / 30
volgende
Slide 1: Quizvraag
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 1

In deze les zitten 30 slides, met interactieve quizzen.

time-iconLesduur is: 10 min

Onderdelen in deze les

les yeux
A
de haren
B
de oren
C
de ogen
D
de bril

Slide 1 - Quizvraag

porter
A
dragen
B
vragen
C
praten
D
kijken

Slide 2 - Quizvraag

blanc, blanche
A
blank
B
zwart
C
rood
D
wit

Slide 3 - Quizvraag

marron
A
wit
B
bruin (haren)
C
bruin (ogen)
D
zwart

Slide 4 - Quizvraag

roux
A
rood
B
bruin
C
rossig
D
grijs

Slide 5 - Quizvraag

cher
A
beroemd
B
samen
C
zeer
D
duur

Slide 6 - Quizvraag

ensemble
A
samen
B
beroemd
C
duur
D
vaak

Slide 7 - Quizvraag

les cheveux
A
de bril
B
de haren
C
de ogen
D
de vis

Slide 8 - Quizvraag

jaune
A
rood
B
zwart
C
groen
D
geel

Slide 9 - Quizvraag

meilleur
A
slechter
B
meer
C
beter
D
beroemd

Slide 10 - Quizvraag

gris
A
groen
B
wit
C
zwart
D
grijs

Slide 11 - Quizvraag

bleu
A
verlegen
B
blauw
C
geel
D
zwart

Slide 12 - Quizvraag

incroyable
A
onvergetelijk
B
beroemd
C
ongelooflijk
D
duur

Slide 13 - Quizvraag

je vois
A
ik zie
B
ik doe
C
ik ga
D
ik heb

Slide 14 - Quizvraag

les lunettes
A
de haren
B
de ogen
C
de konijnen
D
de bril

Slide 15 - Quizvraag

vert
A
groen
B
geel
C
blauw
D
wit

Slide 16 - Quizvraag

le chien
A
de kat
B
het konijn
C
de hamster
D
de hond

Slide 17 - Quizvraag

grand
A
klein
B
dik
C
lang
D
groot

Slide 18 - Quizvraag

de taille moyenne
A
van grote lengte
B
de gemiddelde maat
C
van gemiddelde lengte
D
de mooie lengte

Slide 19 - Quizvraag

méchant
A
gemeen
B
aardig
C
grappig
D
verdrietig

Slide 20 - Quizvraag

calme
A
druk
B
verdrietig
C
gemiddeld
D
rustig

Slide 21 - Quizvraag

drôle
A
gemeen
B
aardig
C
grappig
D
leuk

Slide 22 - Quizvraag

sympa
A
aardig
B
gemeen
C
verdrietig
D
grappig

Slide 23 - Quizvraag

petit
A
blij
B
klein
C
groot
D
aardig

Slide 24 - Quizvraag

le poisson
A
de vis
B
de kat
C
de hamster
D
de vogel

Slide 25 - Quizvraag

quand
A
waarom
B
wanneer
C
wie
D
wat

Slide 26 - Quizvraag

le foot
A
de voet
B
het voetbal
C
spelen
D
de bal

Slide 27 - Quizvraag

arriver
A
maken
B
praten
C
aankomen
D
vragen

Slide 28 - Quizvraag

noir
A
wit
B
grijs
C
groen
D
zwart

Slide 29 - Quizvraag

rouge
A
rood
B
rossig
C
blauw
D
groen

Slide 30 - Quizvraag