Kapitel 5 Schule und Schüler Woche 5

Kapitel 5 Schule und Schüler
1 / 35
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo kLeerjaar 1

In deze les zitten 35 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Kapitel 5 Schule und Schüler

Slide 1 - Tekstslide

Was machen wir heute?
1. Begin maken aan je script
2. Grammatik 
3. Hören
4. Schreiben
5. Landeskunde


Slide 2 - Tekstslide

Grammatik Wiederholung (herhaling) 

Slide 3 - Tekstslide

Felixt wohnt in Berlin
A
er
B
sie
C
es

Slide 4 - Quizvraag

Claudia und Lara
A
er
B
sie
C
es

Slide 5 - Quizvraag

Das Kind findet Mathe Super!
A
er
B
sie
C
es

Slide 6 - Quizvraag

(geen) Hausaufgaben
A
kein
B
keine
C
ein
D
eine

Slide 7 - Quizvraag

(een) Note
A
kein
B
keine
C
ein
D
eine

Slide 8 - Quizvraag

(een) Bleistift (m)
A
ein
B
eine
C
kein
D
keine

Slide 9 - Quizvraag

vijfde
A
fünfste
B
fünfte

Slide 10 - Quizvraag

vierentwintigste
A
vierundzwanzigte
B
vierundzwanzigste

Slide 11 - Quizvraag

achtste
A
achte
B
achtte

Slide 12 - Quizvraag

Es ist Viertel vor neun
A
het is kwart voor negen
B
het is kwart over negen

Slide 13 - Quizvraag

Es ist Viertel nach drei
A
het is kwart over drie
B
het is kwart voor drie

Slide 14 - Quizvraag

het is half 7
A
es ist half 7
B
es ist halb 7

Slide 15 - Quizvraag

Wat zijn modalwerkwoorden? 
Een modaal werkwoord wordt ook wel een modaal hulpwerkwoord genoemd. Het geeft namelijk een toevoeging aan het werkwoord zelf. Zoals zullen (een waarschijnlijkheid), moeten (noodzakelijkheid), kunnen (een kans), willen (een wens of behoefte) en hoeven (geen noodzakelijkheid).

Slide 16 - Tekstslide

Aufgabe 19.3 Grammatik 
S. 67

dürfen (mogen, toestemming hebben)
ich darf (ik mag)
du darfst (jij mag)
er/sie/es darf (hij/zij/het mag)

Wir dürfen (wij mogen)
Ihr dürft (jullie mogen)
Sie/sie dürfen (zij mogen)


Bijv. Darf ich auf die Toilette gehen? 

Slide 17 - Tekstslide

können: kunnen


ich kann
du kannst
er kann


wir können
ihr könnt
sie können

bijv. Er kann das Auto morgen waschen

Slide 18 - Tekstslide

mögen
(houden van, lusten)


ich mag
du magst
er/sie/es mag


stam - en, regel feesttenten toepassen)

wir mögen
ihr mögt
Sie/sie mögen

Bijv. Er mag Eis. 

Slide 19 - Tekstslide

Regel
Het beste kan je deze werkwoorden uit je hoofd leren.
1. Wat is het persoonlijk voornaamwoord in de zin?
ich, du, er/sie/ es

Slide 20 - Tekstslide

Wichtig! 
naam/dingen/ dieren kan je vervangen door er/sie/es
2 namen = hele werkwoord

Frau of Herr kan je vervangen door Sie, dus hele werkwoord gebruiken! 

Slide 21 - Tekstslide

Er (dürfen) abends nie alleine in die stadt gehen.
A
darf
B
darfst
C
dürften
D
dürft

Slide 22 - Quizvraag

Mathe (mögen) ich gerne
A
mag
B
magst
C
mögen
D
mögt

Slide 23 - Quizvraag

(mögen) du Mathe?
A
mag
B
magst
C
mögen
D
mögt

Slide 24 - Quizvraag

Wir (dürfen) kein Wort sagen
A
darf
B
darfst
C
dürfen
D
dürft

Slide 25 - Quizvraag

Nathalie (können) gut lernen, sie hat immer gute Note.
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 26 - Quizvraag

(können) ihr morgen auch kommen?
A
kann
B
kannst
C
können
D
könnt

Slide 27 - Quizvraag

Werkwoord: möchten

Möchten = zou graag willen
ich möchte
du möchtest
er/sie/es möchte
wir möchten
ihr möchtet
Sie/sie möchten

Ik zou graag...
Ich möchte eine cola.
Ich möchte diesen Sommer nach Italien.
Ich möchte etwas bestellen.

 

Slide 28 - Tekstslide

Ich.... nicht zu spät kommen
A
möchte
B
möchtest
C
möchten

Slide 29 - Quizvraag

Sabine ....... diesen Sommer nach Deutschland.
A
möchte
B
möchtest
C
möchten

Slide 30 - Quizvraag

S. 65 E-mail Aufgabe 18.1

Gebruik TB Bron 18 S. 26
Machen Aufgabe 18.1

Fertig? Aufgabe 18.2 Wörterbuch
Het Duits heeft samengestelde woorden. Dit zijn woorden die uit meer dan een woord bestaan.

Die Tanzschule = Tanz - Schule
Als je een woord niet in het woordenboek kan vinden, dan moet je het in stukjes hakken. 

Der Minutenschalter = 
Minuten - schalter

Der Polarkreis =
Polar - kreis

Slide 31 - Tekstslide

S.65 Schreibecke Aufgabe 19.1
S.26 TB E-Mail

Beantwoord de vragen van S. 26
1. Schrijf hele zinnen.
2. Vergeet de hoofdletters niet!
Vraag 2. Ich besuche die...
Vraag 3. Ich gehe in die 1. Klasse
vraag 5. Mein Lieblingsfach ist..

Rest staat op S. 26 Schreibecke

Slide 32 - Tekstslide

S. 66 Hören Aufgabe 19.2
Mittwoch (woensdag)
Freitag (vrijdag)

Schrijf de tijden op. 
1. Eerst de vragen doorlezen.
2. Uit context begrijpen waar het overgaat. 

Slide 33 - Tekstslide

Thema kiezen
Begin met je script! 

5 zinnen in het Duits

Slide 34 - Tekstslide

Hausaufgaben
1. Schreiben 18.1 + 18.2 + 19.1
2. Hören 19.2
3. Landeskunde 20.4

Slide 35 - Tekstslide