bezittelijk voornaamwoord

1 / 32
volgende
Slide 1: Tekstslide
DuitsMiddelbare schoolvmbo k, g, t, mavoLeerjaar 2

In deze les zitten 32 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 15 min

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma

Slide 2 - Quizvraag

Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes
A
haar
B
moeder
C
heet
D
Agnes

Slide 3 - Quizvraag

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie heißt deine Oma?
A
Wie
B
heißt
C
deine
D
Oma

Slide 4 - Quizvraag

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Tante ist 32 Jahre alt.
A
Ihre
B
Tante
C
23 Jahre
D
alt

Slide 5 - Quizvraag

Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?

Das ist Ihr Fahrrad.

A
das
B
ist
C
Ihr
D
Fahrrad

Slide 6 - Quizvraag

Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een extra E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud

Slide 7 - Quizvraag

Het bezittelijk voornaamwoord wordt op dezelfde manier vervoegd als "ein"
A
waar
B
niet waar

Slide 8 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:

een
A
kein - keine
B
mein - meine
C
ein - eine
D
sein - seine

Slide 9 - Quizvraag

Vertaal in het Duits:

geen
A
kein - keine
B
dein - deine
C
ein - eine
D
sein - seine

Slide 10 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

mijn ________________ Vater
A
mein
B
meine

Slide 11 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

onze ________________ Dusche
A
unser
B
unsere

Slide 12 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

jouw ________________ Handy (o)
A
dein
B
deine

Slide 13 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

zijn ________________ Fernseher
A
sein
B
seine

Slide 14 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

haar ________________ Schlafzimmer
A
ihr
B
ihre

Slide 15 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

jullie ________________ Küche
A
euer
B
eure

Slide 16 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

uw ________________ Garten
A
Ihr
B
Ihre

Slide 17 - Quizvraag

Kies het juiste antwoord.

hun ________________ Wohnung
A
ihr
B
ihre

Slide 18 - Quizvraag

Bezittelijke voornaamwoorden
mijn
jouw
zijn
haar
ons/onze
jullie
hun/uw
mein
dein
sein
ihr
unser
euer
ihr/Ihr

Slide 19 - Sleepvraag

Vertaal de bezittelijke voornaamwoorden
mijn
jouw
zijn/haar
ons/onze
jullie
hun/uw
mein(e)
dein(e)
sein(e) / ihr(e)
unser(e)
euer(e)
ihr(e)/Ihr(e)

Slide 20 - Sleepvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord

Das sind (onze) Eltern
A
meine
B
dein
C
ihre
D
unsere

Slide 21 - Quizvraag

Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:

Das ist ( uw) Haus (o).
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr

Slide 22 - Quizvraag

Vervoeg het bezittelijk voornaamwoord:
Dies ist (mijn) Buch


A
meine
B
meiner
C
meines
D
mein

Slide 23 - Quizvraag

Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr

Slide 24 - Quizvraag

(Mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein

Slide 25 - Quizvraag

(Jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
Unser
B
Euere
C
Unsere
D
Euer

Slide 26 - Quizvraag

Das ist (mijn) Fahrrad (o).
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein

Slide 27 - Quizvraag

Ende 

Slide 28 - Tekstslide

Slide 29 - Tekstslide

Welke bezittelijke voornaamwoorden zijn er in het Duits?

Slide 30 - Tekstslide

Slide 31 - Tekstslide

Slide 32 - Video