bezittelijk voornaamwoord
1 / 25
Lesduur is: 15 minOnderdelen in deze les
Slide 1 - Tekstslide
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Hoe heet jouw oma?
Hoe heet jouw oma?
A
Hoe
B
heet
C
jouw
D
oma
Slide 2 - Quizvraag
Wat is het bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Haar moeder heet Agnes
Haar moeder heet Agnes
A
haar
B
moeder
C
heet
D
Agnes
Slide 3 - Quizvraag
Slide 4 - Tekstslide
Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Wie heißt deine Oma?
Wie heißt deine Oma?
A
Wie
B
heißt
C
deine
D
Oma
Slide 5 - Quizvraag
Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Ihre Tante ist 32 Jahre alt.
Ihre Tante ist 32 Jahre alt.
A
Ihre
B
Tante
C
23 Jahre
D
alt
Slide 6 - Quizvraag
Wat is een bezittelijk voornaamwoord in deze zin?
Das ist Ihr Fahrrad.
Das ist Ihr Fahrrad.
A
das
B
ist
C
Ihr
D
Fahrrad
Slide 7 - Quizvraag
Slide 8 - Tekstslide
Wanneer krijg je achter het bezittelijk voornaamwoord een E ?
A
mannelijk
B
vrouwelijk
C
onzijdig
D
meervoud
Slide 9 - Quizvraag
Het bezittelijk voornaamwoord wordt op dezelfde manier vervoegd als "ein"
A
waar
B
niet waar
Slide 10 - Quizvraag
Vertaal in het Duits:
een
een
A
kein - keine
B
mein - meine
C
ein - eine
D
sein - seine
Slide 11 - Quizvraag
Vertaal in het Duits:
geen
geen
A
kein - keine
B
dein - deine
C
ein - eine
D
sein - seine
Slide 12 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord.
mijn ________________ Vater
mijn ________________ Vater
A
mein
B
meine
Slide 13 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord.
onze ________________ Mutter
onze ________________ Mutter
A
unser
B
unsere
Slide 14 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord.
jouw ________________ Handy (o)
jouw ________________ Handy (o)
A
dein
B
deine
Slide 15 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord.
zijn ________________ Fernseher (m)
zijn ________________ Fernseher (m)
A
sein
B
seine
Slide 16 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord.
haar ________________ Schlafzimmer (o)
haar ________________ Schlafzimmer (o)
A
ihr
B
ihre
Slide 17 - Quizvraag
Kies het juiste antwoord.
hun ________________ Wohnung (v)
hun ________________ Wohnung (v)
A
ihr
B
ihre
Slide 18 - Quizvraag
Vertaal de bezittelijke voornaamwoorden
mijn
jouw
zijn/haar
ons/onze
jullie
hun/uw
mein(e)
dein(e)
sein(e) / ihr(e)
unser(e)
euer(e)
ihr(e)/Ihr(e)
Slide 19 - Sleepvraag
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord
Das sind (onze) Eltern
Das sind (onze) Eltern
A
meine
B
dein
C
ihre
D
unsere
Slide 20 - Quizvraag
Vertaal het bezittelijk voornaamwoord:
Das ist ( uw) Haus.
Das ist ( uw) Haus.
A
ihr
B
Ihre
C
ihre
D
Ihr
Slide 21 - Quizvraag
Was ist (jouw) Name (m)?
A
sein
B
mein
C
dein
D
Ihr
Slide 22 - Quizvraag
(Mijn) Hobby (o) ist Handball.
A
Meine
B
Mein
C
Deine
D
Dein
Slide 23 - Quizvraag
(Jullie) Auto (o) ist sehr schön.
A
Unser
B
Euere
C
Unsere
D
Euer
Slide 24 - Quizvraag
Das ist (mijn) Fahrrad (o).
A
meine
B
deine
C
mein
D
sein
