Prefixes and Suffixes

Good morning A3A!
Good Morning

1 / 25
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 25 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 40 min

Onderdelen in deze les

Good morning A3A!
Good Morning

Slide 1 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefixes and Suffixes
Voorvoegsels 
&
Achtervoegsels

Slide 2 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Learning goals 
  • I know what suffixes and prefixes are.
  • I know how to use suffixes and prefixes.


Slide 3 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefixes en Suffixes
  • Een prefix is een voorvoegsel wat je voor een woord zet. 
  • Een suffix is een achtervoegsel wat je achter een woord zet. 
  • Prefixes en suffixes veranderen de betekenis van het woord.

Slide 4 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefix (Voorvoegsel)
  • In het Nederlands gebruik je ook her als een voorvoegsel
  • Schrijven          herschrijven
  • Gebruiken        hergebruiken
  • Formuleren     herformuleren
  • Her gebruik je om aan te geven dat je iets opnieuw doet of moet doen. In het Engels gebruik je dan re. 
  • rewrite, reuse, reformulate

Slide 5 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefixes (voorvoegsels)
Prefixes zijn letters die voor het woord komen, en daarmee de betekenis van het woord veranderen.
  • non- / un- / im- /il-in-/ ir-dis- = "niet" of "tegenovergestelde"
  • re- = "opnieuw", "terug" of "als reactie op"
  • mis- = "verkeerd" of "niet"

Slide 6 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefix 
Deze komen voor een woord, om hiermee de betekenis te veranderen.
Bijvoorbeeld :
fair   --      unfair                               eerlijk - oneerlijk
Example: It's unfair to give you five tests in one week. 

Slide 7 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 8 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Use a prefix .
What is the opposite of legal?

Slide 9 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Use the prefix:
We need to ......... (heat) our food, it had gone cold.

Slide 10 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies

Which is the correct opposite of agree?
A
misagree
B
unagree
C
iragree
D
disagree

Slide 11 - Quizvraag

Deze slide heeft geen instructies

Match the corresponding prefix.
dependent
honest
use
kind
patient
dis
im
un
in
re

Slide 12 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Suffix (Achtervoegsel)
Deze komen achter een woord, om hiermee de betekenis te veranderen.
Bijvoorbeeld:
Bike --> Biker               Fiets --> Fietser
Draw --> Drawing                Tekenen --> Tekening
Wat verandert er hier?


Slide 13 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Suffixes (achtervoegsels)
Letters die achter het woord komen, en daarmee de betekenis van het woord veranderen.
  • -er = degene die de actie doet /  om iets te vergelijken (vergrotende trap)
  • -ing/-ment = verandert het werkwoord in een zelfst. nw
  • -ness = verandert bijwoord/bijv.nw in een zelfst. nw
  • -ful= iets of iemand heeft een bepalde eigenschap
  • -less=  ''zonder''.
  • -able= om te zeggen dat iets mogelijk is

Slide 14 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Slide 15 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Prefixes
Suffixes
Komt ná het woord
Komt vóór het woord

Slide 16 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Prefixes
Suffixes
re, non, il
er, ing, less, ment
misuse, unknown
building, agreement

Slide 17 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Complete the words with the correct prefixes (drag the prefixes to the correct spot)
un
dis
re
mis
...........real
..........play
.............understand
..............agree

Slide 18 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

Complete the words with the correct suffixes (drag the suffixes to the correct spot)
er
less
ing
ment
sing....
draw...
assign..
home...

Slide 19 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

You are always _____ (polite) to your teacher.
A
un-
B
im-
C
in-
D
un-

Slide 20 - Quizvraag

un- / in- / im- / ir- / il- / dis-
How can I make this test ______(appear)?
A
in-
B
im-
C
dis-
D
un -

Slide 21 - Quizvraag

un- / in- / im- / ir- / il- / dis-
Match the corresponding suffix.
read
argue
sleep
weak
ment
ness
less
ing

Slide 22 - Sleepvraag

Deze slide heeft geen instructies

1. I know what prefixes and suffixes are.
2. I can correctly form and use prefixes and suffixes.
😒🙁😐🙂😃

Slide 23 - Poll

Deze slide heeft geen instructies

See you!

Slide 24 - Tekstslide

Deze slide heeft geen instructies

Use a prefix .
What is the opposite of happy?

Slide 25 - Open vraag

Deze slide heeft geen instructies