2TL Grammar Prefixes - Suffixes

1 / 20
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 20 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

Onderdelen in deze les

Slide 1 - Tekstslide

Prefixes + Suffixes
They both change the meaning of the word.
Zij veranderen de betekenis van het woord. 

Prefixes are letters you can place before a word. 
Voorvoegsels zijn letters die je voor het woord plaatst. 

Suffixes are letters that go at the end of a word.
Achtervoegsels zijn letters die je achter het woord plaatst.  

Slide 2 - Tekstslide

Prefixes / Voorvoegsels
Komen voor het woord

Veranderen de betekenis van het woord

Slide 3 - Tekstslide

Prefixes / Voorvoegsels
Gebruik je om een tegenovergestelde betekenis te geven. 



 (Non)sense                 (Im)possible              (Un)used              
  (Il)legal                         (In)compatible         (Ir)responsible
 (Dis)appear                 (Re)play                       (Mis)behave

Slide 4 - Tekstslide

Prefixes
  • non- / un- / im- / il- / in- / ir- 
  • Gebruik je om een tegenovergestelde betekenis te geven. 

  1. Unwelcome = niet  welkom
  2. Incomplete = niet compleet
  3. Impossible = niet mogelijk

Slide 5 - Tekstslide

Prefixes
The following prefixes all mean ‘not’ (niet) or ‘the opposite’ (het tegenovergestelde): 
non- / un- / im- / il- / in- / ir- / dis-.


sense, used, possible, legal, compatible, responsible, appear
nonsense, unused, impossible, illegal, incompatible, irresponsible, disappear

Slide 6 - Tekstslide

Suffixes / Achtervoegsels
Komen achter het woord

Veranderen de betekenis van het woord

Slide 7 - Tekstslide

Suffixes / Achtervoegsels
Met -er: degene die de actie doet: Teach(er)
Werkwoord naar zelfstandig naamwoord: Pay(ment) / Paint(ing)
Bijwoord of bijvoeglijk naamwoord naar zelfstandig naamwoord: Kind(ness)

Slide 8 - Tekstslide

Suffixes

That actress seems friendly. - Those people are known for their friendliness.
This is a really sad story. - I saw sadness in her eyes.



Slide 9 - Tekstslide

Choose the correct form:
Appear
A
Unappear
B
Disappear
C
Irappear
D
Nonappear

Slide 10 - Quizvraag

disbelief
dis =
A
impolite
B
rude
C
tasty
D
not

Slide 11 - Quizvraag

Return / Replay / Rerun, etc.
Wat does 're' stand for?
A
Verkeerd
B
Opnieuw, terug, als reactie
C
Niet
D
Het tegenovergestelde

Slide 12 - Quizvraag

Complete the sentence with the correct prefix.

I don't trust that boy anymore. He was ...honest about his age.
A
re
B
dis
C
mis
D
im

Slide 13 - Quizvraag

Choose the suffix that changes the verb 'buy' into a person that does the action.
A
-ing
B
-ment
C
-er

Slide 14 - Quizvraag

Change the noun 'respect'. Add the prefix that gives it the opposite meaning.

Slide 15 - Open vraag

Change the verb 'begin' into the product of the action. Choose the correct suffix -ment or -ing.

Slide 16 - Open vraag

Change the adjective 'responsible'. Add the prefix that gives it the opposite meaning.

Slide 17 - Open vraag

Change the verb 'disappoint' into a noun. Choose the correct suffix: -ment or -ness.

Slide 18 - Open vraag

Choose the suffix that changes the verb 'develop' into a person that does the action.
A
-ment
B
-ness
C
-er

Slide 19 - Quizvraag

Are you satisfied with your results?
A
YES!
B
No, not really...
C
Sure, I just need to study this subject
D
No, I need some more help, please

Slide 20 - Quizvraag