In deze les zitten 22 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.
Er zijn een aantal woorden die door elkaar worden gehaald, waardoor je sneller fouten maakt in het Engels.
In de volgende dia's zullen deze woorden aan bod komen.
This present is from me to you.Don't screw the bolts in too tightly.
than = dan Gebruik je in vergelijkingen.
then = toenGeeft een tijd aan.
The sequel is even worse than the first film.
Then he scored the winning goal.
De meeste gemaakte fout door jullie!
Your = jouw (bezittelijk voornaamwoord)You're = you are (samentrekking)
First, collect your materials.You're late. Do get up earlier.
Its = van het (bezittelijk voornaamwoord)
I parked my car in its usual place.It's = it is/has. Het is/heeft (samentrekking)It's time to go to the dentist.
their = hun (bezittelijk voornaamwoord)They buy their school uniforms online.
there = er, daar (plaats)Do you want to go over there?
They're = they are. Zij zijn (samentrekking)They're my best friends.
We're = we are. Wij zijn (samentrekking).
We're big fans of documentaries.
Do exercise 26 and 27 on p47/48 of your AB.
Finished? Ask your teacher what to do next.