Lezen 2.2 (Les uit NN)

Lezen 
                    2.1 De indeling van teksten
                    2.2 Deelonderwerpen herkennen
                    2.3 Tekstverbanden en signaalwoorden
 
1 / 19
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMBOStudiejaar 1

In deze les zitten 19 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Lezen 
                    2.1 De indeling van teksten
                    2.2 Deelonderwerpen herkennen
                    2.3 Tekstverbanden en signaalwoorden
 

Slide 1 - Tekstslide

Terugblik
H1 Leesteksten verkennen afgerond
(onderwerp, hoofdgedachte, doel, publiek, betrouwbaarheid)


Slide 2 - Tekstslide

Vanwege de hoge kosten volgen veel kinderen van arme ouders een andere mbo-opleiding dan de eerste keuze was.
A
onderwerp
B
hoofdgedachte

Slide 3 - Quizvraag

Schoolkosten mbo
A
onderwerp
B
hoofdgedachte

Slide 4 - Quizvraag

1.1 Terugblik
  • Het onderwerp schrijf je zo kort mogelijk (één of een paar woorden maar nooit een hele zin!) op

  • De hoofdgedachte is een samenvatting van de tekst in 1 zin

Slide 5 - Tekstslide

1.2 Terugblik tekstdoelen

Slide 6 - Tekstslide

2.2 Lesdoel
Je herkent de deelonderwerpen van een tekst

Slide 7 - Tekstslide

Deelonderwerpen
Iedere alinea heeft zijn eigen onderwerp. Dit noem je deelonderwerpen.
  • De deelonderwerpen van een tekst vind je door jezelf de vraag te stellen: Waar gaat deze alinea over?

De schrijver maakt soms gebruik van tussenkopjes om de deelonderwerpen aan te kondigen.

Slide 8 - Tekstslide

Lees de volgende tekst
De opdracht
  • Wat is het onderwerp van de tekst?
  • Hoeveel deelonderwerpen staan in de tekst? 
  • Wat is het tekstdoel?
  • Wat is de tekstsoort?

Slide 9 - Tekstslide

Slide 10 - Tekstslide

Slide 11 - Tekstslide

Ik heb de tekst niet helemaal precies doorgelezen, maar weet wat er .... in staat
A
eventueel
B
desnoods
C
globaal
D
doorgaans

Slide 12 - Quizvraag

Opdracht 3: Woordenschat
eventueel: zoals kan gebeuren, mogelijk
desnoods: als het echt nodig is
globaal: in grote lijnen, ongeveer
doorgaans: meestal, gewoonlijk

Slide 13 - Tekstslide

De autowegen worden .... goed onderhouden in Nederland.
A
eventueel
B
desnoods
C
globaal
D
doorgaans

Slide 14 - Quizvraag

Kun jij ... op de hond passen als ik weg moet?
A
eventueel
B
desnoods
C
globaal
D
doorgaans

Slide 15 - Quizvraag

Welk woord betekent ongeveer het tegenovergestelde?
Precies <->
A
eventueel
B
desnoods
C
globaal
D
doorgaans

Slide 16 - Quizvraag

Welk woord betekent ongeveer het tegenovergestelde?
Bijna nooit <->
A
eventueel
B
desnoods
C
globaal
D
doorgaans

Slide 17 - Quizvraag

Welk woord betekent ongeveer het tegenovergestelde?
Vast en zeker <->
A
eventueel
B
desnoods
C
globaal
D
doorgaans

Slide 18 - Quizvraag

Aan de slag

2.2 opdracht 2, 3 en de examenopdracht

KLAAR?
2.2 extra opdrachten
timer
15:00

Slide 19 - Tekstslide