wk: 10 jan. - les 1 - 1c

• Nederlands
• Middelbare school
• havo, vwo
• Leerjaar 1

1c

les 1: 10 - 15 jan.

Vandaag

1. Lezen
2. Terugblik toetsstof
3. Aan de slag 

Toetsstof

H1: 

• Persoonsvorm en zinsdelen (blz. 28)
  
• Zelfstandig naamwoord en lidwoord (blz. 30)
  
• Zinnen correct begrenzen (blz. 32)
  
• Hoofdletters en leestekens (blz. 34)
  
• Persoonsvorm tegenwoordige tijd (blz. 36)

H2: 

• Onderwerp (blz. 58)
  
• Bijvoeglijk naamwoord (blz. 60)
  
• Verwijzen naar de- en het-woorden (blz. 62)
  
• Spelling in het woordenboek (blz. 64)
  
• De verleden tijd van zwakke werkwoorden (blz. 66)

Hoe vind je de zinsdelen in een zin?

1. tellen
2. vraagproef
3. stel de vraag: wie + pv
4. zinsdeelproef

Welke zinsdelen zijn er:

Vorig jaar heb ik voor mijn vrienden een damtoernooi georganiseerd.

Welke lidwoorden zijn er?

1. de, die
2. die, deze, dat
3. de, het
4. de, het, een

Wat zijn de zelfstandig naamwoorden in deze zin: Piet koopt iedere dag een kaartje voor de bus.

1. dag, een, bus
2. dag, kaartje, bus
3. Piet, dag, kaartje, bus
4. koopt, een, voor

Geef 1 voorbeeld van een verbindingswoord:

Wanneer gebruik je een hoofdletter?

1. Aan het begin van een zin
2. Aan het einde van een tekst.
3. Bij namen
4. Bij woorden die van aardrijkskundige namen zijn afgeleid

Hoe vind je het onderwerp van de zin?

1. Verander de pv van getal; het ow verandert dan mee
2. Stel de vraag: wie (wat) +pv?
3. Zet de zin in de verleden tijd
4. Stel de vraag: wat zijn alle werkwoorden in zin?

Wat is het onderwerp van de zin:
Ieder dag gaan Julia en Anna op de fiets naar school.

1. Iedere dag
2. op de fiets
3. gaan
4. Julia en Anna

Wat is het onderwerp van deze zin:
Volgende week hebben alle leerlingen een hele moeilijke toets!

Wat zijn de bijvoeglijk naamwoorden:
De jurk is mooi, maar ik koop toch het katoenen shirtje.

1. mooi
2. mooi, katoenen
3. toch, shirtje
4. jurk, shirtje

Bij mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je de verwijswoorden: deze en die

Waar

Niet waar

Noteer de tegenwoordige tijden van het werkwoord 'lopen'.

Noteer de ev en mv van het werkwoord 'branden' in de verleden tijd. 

Aan de slag

1. Extra opdrachten online
2. Doornemen toetsstof
3. Lezen

Huiswerk

1. Doornemen toetsstof
2. Maak eventueel de extra opdrachten