Uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komt, en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken;
Beschrijven hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.
Van een monohybride kruising een kruisingsschema opstellen
De frequentie van genotypen en fenotypen uit een kruisingsschema bepalen
Slide 3 - Tekstslide
Belangrijkste begrippen
Fenotype: Alle uiterlijke kenmerken van een organisme. Komt tot stand door combinatie van genotype en milieufactoren.
Genotype: Alle erfelijke eigenschappen van een organisme. Komt tot stand op het moment van bevruchting.
Slide 4 - Tekstslide
Homozygoot en heterozygoot
In lichaamscellen komen chromosomen (en dus genen) voor in paren.
Een gen kan verschillende allelen hebben. Zoals bijvoorbeeld het allel voor V-vormige haarlijn of rechte haarlijn (zie blz. 176)
Als de 2 allelen voor een erfelijke eigenschap gelijk zijn, dan noem je dat homozygoot.
Slide 5 - Tekstslide
Homozygoot en heterozygoot
Als de 2 allelen voor een erfelijke eigenschap verschillend zijn, dan noem je dat heterozygoot.
Slide 6 - Tekstslide
Dominant en recessief
Als je heterozygoot bent voor een eigenschap, en er één tot uiting komt in het fenotype, dan is dat dominant. Zoals bijvoorbeeld bij de haarlijn. Wordt aangegeven met hoofdletter.
Een recessief allel komt alleen tot uiting als er geen dominant gen aanwezig is. Wordt aangegeven met een kleine letter.
Het dominante allel is sterker dan het recessieve allel.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Intermediair, onvolledig dominant, codominant
Bij onvolledige dominantie komt het recessieve allel tot een beetje tot uiting.
Als beide allelen 'even sterk' zijn, spreek je van intermediaire overerving. (blz. 177 afb. 10)
Als beide allelen volledig tot uiting komen in het fenotype, spreek je van codominantie. (blz. 177, afb. 11)
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Slide 11 - Tekstslide
Recombinatie en mutatie
Als erfelijke eigenschappen worden herverdeeld, heet dit recombinatie.
Hierdoor ontstaan nieuwe genenparen
En dus genetische variatie.
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Monohybride kruisingen
Bij geslachtelijke voortplanting let je op overerving van erfelijke eigenschappen.
Dit is natuurlijk te veel om goed uit te kunnen voeren, dus let je bij een monohybride kruising op de overerving van één erfelijke eigenschap.
Slide 15 - Tekstslide
Monohybride kruisingen
Dominante allelen worden aangegeven met een hoofdletter (A, B etc.)
Recessieve allelen worden aangegeven met een kleine letter (a, b etc.)
Intermediaire genen worden aangegeven met een hoofdletter en een kleine letter erbij.
Bij het leeuwenbekje bijvoorbeeld ArAr of ArAw of AwAw
Slide 16 - Tekstslide
Kruisingsschema opstellen
Wat zijn de fenotypen van de ouders?
Wat zijn de genotypen van de ouders?
Welke allelen hebben de ouders in hun geslachtscellen?
Welke mogelijkheden bestaan er voor de versmelting van een eicelkern en een zaadcelkern?
Wat zijn de verhoudingen van de fenotypen en genotypen?
Slide 17 - Tekstslide
Slide 18 - Tekstslide
Slide 19 - Tekstslide
Slide 20 - Tekstslide
Slide 21 - Tekstslide
Slide 22 - Tekstslide
Aan het werk!
Wat: Basisstof 2 en 3 van thema 3
Hoe: Fluisteren met je buur
Tijd: 15 minuten
Hulp: Kijk nog eens in je boek/binas en overleg met je buur. Steek anders je vinger op!