Uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komt, en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken;
Beschrijven hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.
Van een monohybride kruising een kruisingsschema opstellen
De frequentie van genotypen en fenotypen uit een kruisingsschema bepalen
Slide 3 - Tekstslide
Belangrijkste begrippen
Fenotype: Alle uiterlijke kenmerken van een organisme. Komt tot stand door combinatie van genotype en milieufactoren.
Genotype: Alle erfelijke eigenschappen van een organisme. Komt tot stand op het moment van bevruchting.
Slide 4 - Tekstslide
Homozygoot en heterozygoot
In lichaamscellen komen chromosomen (en dus genen) voor in paren.
Een gen kan verschillende allelen hebben. Zoals bijvoorbeeld het allel voor V-vormige haarlijn of rechte haarlijn (zie blz. 129)
Als de 2 allelen voor een erfelijke eigenschap gelijk zijn, dan noem je dat homozygoot.
Slide 5 - Tekstslide
Homozygoot en heterozygoot
Als de 2 allelen voor een erfelijke eigenschap verschillend zijn, dan noem je dat heterozygoot.
Slide 6 - Tekstslide
Dominant en recessief
Als je heterozygoot bent voor een eigenschap, en er één tot uiting komt in het fenotype, dan is dat dominant. Zoals bijvoorbeeld bij de haarlijn. Wordt aangegeven met hoofdletter.
Een recessief allel komt alleen tot uiting als er geen dominant gen aanwezig is. Wordt aangegeven met een kleine letter.
Het dominante allel is sterker dan het recessieve allel.
Slide 7 - Tekstslide
Slide 8 - Tekstslide
Monohybride kruisingen
Bij geslachtelijke voortplanting let je op overerving van erfelijke eigenschappen.
Dit is natuurlijk te veel om goed uit te kunnen voeren, dus let je bij een monohybride kruising op de overerving van één erfelijke eigenschap.
Slide 9 - Tekstslide
Monohybride kruisingen
Dominante allelen worden aangegeven met een hoofdletter (A, B etc.)
Recessieve allelen worden aangegeven met een kleine letter (a, b etc.)
Slide 10 - Tekstslide
Kruisingsschema opstellen
Wat zijn de fenotypen van de ouders?
Wat zijn de genotypen van de ouders?
Welke genen hebben de ouders in hun geslachtscellen?
Vul het schema in
Wat zijn de verhoudingen van de fenotypen en genotypen?
Slide 11 - Tekstslide
Slide 12 - Tekstslide
Slide 13 - Tekstslide
Slide 14 - Tekstslide
Slide 15 - Tekstslide
Aan het werk!
Wat: Basisstof 2 en 3 van thema 3
Hoe: Fluisteren met je buur
Tijd: 15 minuten
Hulp: Kijk nog eens in je boek/binas en overleg met je buur. Steek anders je vinger op!