Basisstof 2: Genenparen + Basisstof 3: Monohybride kruisingen

Thema 3
Basisstof 2: Genenparen + Basisstof 3: Monohybride kruising
1 / 24
volgende
Slide 1: Tekstslide
BiologieMiddelbare schoolvwoLeerjaar 4

In deze les zitten 24 slides, met tekstslides.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Thema 3
Basisstof 2: Genenparen + Basisstof 3: Monohybride kruising

Slide 1 - Tekstslide

Wat gaan we doen?
  • Leerdoelen doornemen
  • Herhaling
  • Uitleg basisstof 2: Genenparen + basisstof 3: Monohybride kruisingen
  • Aan het werk!

Slide 2 - Tekstslide

Leerdoelen
Aan het eind van deze les kan ik...
  • Uitleggen hoe het fenotype van een organisme tot stand komt, en hierbij de begrippen homozygoot, heterozygoot, dominant en recessief gebruiken;
  • Beschrijven hoe door recombinatie nieuwe combinaties van allelen ontstaan.
  • Van een monohybride kruising een kruisingsschema opstellen
  • De frequentie van genotypen en fenotypen uit een kruisingsschema bepalen

Slide 3 - Tekstslide

Herhaling
Wat: Werkblad chromosomen en DNA
Hoe: Tweetallen of voor jezelf
Tijd: 15 minuten
Hulp: Kijk in je binas/vraag je buur/steek je vinger op
Klaar: Verder werken aan afmaken van thema 2 en basisstof 1 van thema 3. Na 15 min gaan we bespreken.
Uitkomst: Werkblad chromosomen en DNA is af

Slide 4 - Tekstslide

Belangrijkste begrippen
Fenotype: Alle uiterlijke kenmerken van een organisme. Komt tot stand door combinatie van genotype en milieufactoren.
Genotype: Alle erfelijke eigenschappen van een organisme. Komt tot stand op het moment van bevruchting.

Slide 5 - Tekstslide

Homozygoot en heterozygoot
  • In lichaamscellen komen chromosomen (en dus genen) voor in paren
  • Een gen kan verschillende allelen hebben. Zoals bijvoorbeeld het allel voor V-vormige haarlijn of rechte haarlijn (zie blz. 133)
  • Als de 2 allelen voor een erfelijke eigenschap gelijk zijn, dan noem je dat homozygoot.

Slide 6 - Tekstslide

Homozygoot en heterozygoot
  • Als de 2 allelen voor een erfelijke eigenschap verschillend zijn, dan noem je dat heterozygoot.

Slide 7 - Tekstslide

Dominant en recessief
  • Als je heterozygoot bent voor een eigenschap, en er één tot uiting komt in het fenotype, dan is dat dominant. Wordt aangegeven met hoofdletter.
  • Een recessief allel komt alleen tot uiting als er geen dominant gen aanwezig is. Wordt aangegeven met een kleine letter.
  • Het dominante allel is sterker dan het recessieve allel. 

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

Onvolledig-, codominant en intermediair
  • Bij onvolledig dominantie komt het recessieve allel tot een beetje tot uiting.

Slide 10 - Tekstslide

Onvolledig-, codominant en intermediair
  • Bij onvolledig dominantie komt het recessieve allel tot een beetje tot uiting.

Slide 11 - Tekstslide

Onvolledig-, codominant en intermediair
  • Bij onvolledig dominantie komt het recessieve allel tot een beetje tot uiting.
  • Bij intermediair is geen van beide allelen recessief. In het fenotype komen dan beide allelen enigszins tot uiting.

Slide 12 - Tekstslide

Slide 13 - Tekstslide

Onvolledig-, codominant en intermediair
  • Bij onvolledig dominantie komt het recessieve allel tot een beetje tot uiting.
  • Bij intermediair is geen van beide allelen recessief. In het fenotype komen dan beide allelen enigszins tot uiting.
  • Bij codominantie komen beide allelen volledig tot uiting in het fenotype.

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

Genen weergeven
  • Dominante allelen worden aangegeven met een hoofdletter (A, B etc.)
  • Recessieve allelen worden aangegeven met een kleine letter (a, b etc.)
  • Intermediair wordt aangegeven met een grote letter en een kleinere letter passend bij de eigenschap (ArAr/AwAw/ArAw)

Slide 16 - Tekstslide

Monohybride kruisingen
  • Bij geslachtelijke voortplanting let je op overerving van erfelijke eigenschappen.
  • Dit is natuurlijk te veel om goed uit te kunnen voeren, dus let je bij een monohybride kruising op de overerving van één erfelijke eigenschap. 

Slide 17 - Tekstslide

Kruisingsschema opstellen
  • Wat zijn de fenotypen van de ouders?
  • Wat zijn de genotypen van de ouders?
  • Welke genen hebben de ouders in hun geslachtscellen?
  • Vul het schema in
  • Wat zijn de verhoudingen van de fenotypen en genotypen?

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

Slide 22 - Tekstslide

Slide 23 - Tekstslide

Aan het werk!
Wat: Basisstof 2 en 3 van thema 3
Hoe: Fluisteren met je buur
Tijd: 15 minuten
Hulp: Kijk nog eens in je boek/binas en overleg met je buur. Steek anders je vinger op!
Klaar: Nakijken + verbeteren
Uitkomst: Basisstof 2 van thema 3 is af

Slide 24 - Tekstslide