Les 22 - Formuleren §3 Verwijzen met deze, die dit en dat

• Nederlands
• Middelbare school
• vwo
• Leerjaar 1

Cursus 6 - Formuleren 

§3 Verwijzen met deze, die dit en dat

1 vwo

Lesopbouw

1. Boekopdracht inleveren. 

2. Theorie verwijswoorden herhalen.

3. Opdrachten bespreken.

4. Opdrachten maken. 

Wat weet je al?

Vul aan, welk woord komt op de puntjes?

Ik zie een meisje op straat. Welk meisje?

.... meisje!

Wil je de pan van het vuur halen? Welke pan?

.... pan!

Wat weet je al?

Vul aan

Ik zie een meisje op straat. Welk meisje?

Dat meisje!

Wil je de pan van het vuur halen? Welke pan?

.... pan!

Wat weet je al?

Vul aan

Ik zie een meisje op straat. Welk meisje?

Dat meisje!

Wil je de pan van het vuur halen? Welke pan?

Die pan!

LESDOELEN:

Ik kan...

- Op de juiste manier met deze, die, dit en dat verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden

Verwijzen met deze, die, dit en dat

Een zelfstandig naamwoord is een de-woord (de kamer, de oorlog) of een het-woord (het verhaal, het paleis). 

De-woorden zijn mannelijk (m) of vrouwelijk (v)
Het-woorden zijn onzijdig (o). 

Dat noem je het woordgeslacht.

Verwijzen met deze, die, dit en dat

Je kunt het woordgeslacht opzoeken in een (online) woordenboek:

 

zolder, de (m) = mannelijk
mening, de (v) = vrouwelijk
varken, het (o) = onzijdig

Tip: verkleinwoorden zijn altijd onzijdig: het egeltje (o); het handje (o).

Online Woordenboek

Bijvoorbeeld: Van Dale

https://www.vandale.nl/

Verwijzen met deze, die, dit en dat

Zo gebruik je de informatie over het woordgeslacht:

Bij mannelijke en vrouwelijke woorden gebruik je de, deze en die:

- de tulp, deze tulp, die tulp; de muis, deze muis, die muis.

Bij onzijdige woorden gebruik je het, dit en dat:

- het opstel, dit opstel, dat opstel; het ringetje, dit ringetje, dat ringetje.

-Bij meervoud gebruik je de, deze en die

Verwijzen met deze, die, dit en dat

Aan de combinatie onbepaald lidwoord – bijvoeglijk naamwoord – zelfstandig naamwoord kun je vaak zien of je met een de-woord of een het-woord te maken hebt. Bij een de-woord komt er na een namelijk wél een e achter het bijvoeglijk naamwoord, bij een het-woord niet:

- de dure ring – een dure ring, het mooie schilderij – een mooi schilderij

- de lange film – een lange film, het spannende boek – een spannend boek

Enkelvoud en Meervoud 

De mier     --> deze / die   mier

Het huis     --> dit / dat      huis

Het kind    --> dit / dat       kind

De mieren --> deze / die    mieren

De huizen  --> deze / die    huizen

De kinderen --> deze / die kinderen 

Samengevat

Kies: die, deze, dit of dat.

1. De aanvoerder, ..... de zilveren bokaal omhooghield, kwam het podium op.

2. Het shirt ..... daar hangt, vind ik wel mooi, maar ..... hier staat me absoluut niet.

3. Max kreeg straf voor een filmpje van een docent, ..... hij op internet plaatste.

4. Deze oude tas van mij mag je wel gebruiken, maar ...... nieuwe leen ik niet uit.

5. Toen Marieke de trui met University of Florence zag, kocht ze ..... meteen.

1. die 

2. dat

3. dat

4. deze/die

5. deze/die 

Cursus 6 Formuleren - §3 Verwijzen (blz. 234 en 235)

Pak je schrift en een andere kleur pen. 

We gaan opdracht 2 bespreken.

Aan de slag!

Cursus 6 Formulern - §3 Formuleren

- Maak opdracht 3, 4 en 5.

Klaar?

Ga naar de mediatheek en kies een nieuw leesboek. 

Huiswerk

Bereid je voor op de petitie van aanstaande donderdag:

- Thema A §5 Activerend schrijven  - blz. 120 en 121

- Teams: bekijk de aantekening.