Les 23 - Formuleren §4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Les 23 - Formuleren §4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
1 / 13
volgende
Slide 1: Tekstslide
NederlandsMiddelbare schoolvwoLeerjaar 1
In deze les zitten 13 slides, met tekstslides.
Onderdelen in deze les
Les 23 - Formuleren §4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Slide 1 - Tekstslide
Hallo 1va
Pak je spullen alvast (boek/Nieuw Nederlands/pen+schrift) en je leesboek
Wat gaan we doen vandaag?
Lezen
Nakijken §3
Wat weet je al?
Uitleg verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Zelfstandig werken
Afsluiting
timer
10:00
Slide 2 - Tekstslide
Wat weet je al?
Als je deze zinnen zou veranderen, hoe zou je dat doen?
Daan gaat naar school, dat vindt Daan leuk, want daar ziet Daan zijn vrienden.
Valerie houdt van voetballen, omdat Valerie dan lekker hard kan schoppen en daardoor maakt Valerie vaak doelpunten.
timer
1:30
Slide 3 - Tekstslide
Wat weet je al?
Vul aan
Ik zie een meisje op straat. Welk meisje?
Dat meisje!
Wil je de pan van het vuur halen? Welke pan?
.... pan!
Slide 4 - Tekstslide
Wat weet je al?
Vul aan
Ik zie een meisje op straat. Welk meisje?
Dat meisje!
Wil je de pan van het vuur halen? Welke pan?
Die pan!
Slide 5 - Tekstslide
LESDOELEN:
Ik kan/weet...
- Op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.
Slide 6 - Tekstslide
Herhalingen maken een tekst saai.
Om te voorkomen dat je in een tekst steeds dezelfde zelfstandige naamwoorden schrijft, gebruik je verwijswoorden.
Een verwijswoord wijst meestal terug naar een woord of een groepje woorden dat eerder genoemd is.
VB.
Liesje loopt in het bos, daar ziet Liesje een wolf. De wolf wil Liesje opeten! Liesje vindt dit stom en slaat de wolf op de wolfs neus met Liesjes tas.
Liesje loopt in het bos, daar ziet ze een wolf. Hij wil haar opeten! Liesje vindt dit stom en slaat hem op zijn neus met haar tas.
Slide 7 - Tekstslide
Welk verwijswoord je gebruikt, hangt af van het woordgeslacht van het zelfstandig naamwoord waarnaar het verwijst: mannelijk (m), vrouwelijk (v) of onzijdig (o).
Je hebt al geleerd dat je kunt verwijzen met deze, die, dit en dat.
Je kunt ook verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Slide 8 - Tekstslide
Zo verwijs je met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden.
Zie het schema in je boek op blz. 236
Slide 9 - Tekstslide
Slide 10 - Tekstslide
Zelf oefenen
Cursus 6 - Formuleren §4 Verwijzen met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden
Wat: Maak van § 4 opdracht 1, 2 en 3 (blz. 236-237)
Hoe:Zelfstandig in je schrift.
Hulp:Theorie uit je boek, docent.
Tijd: 15 min.
Uitkomst:Geoefend met persoonlijk en bezittelijk voornaamwoord
Klaar?
Lezen in je leesboek of ander huiswerk
timer
15:00
Slide 11 - Tekstslide
LESDOELEN:
Ik kan/weet...
- Op de juiste manier met persoonlijke en bezittelijke voornaamwoorden verwijzen naar mannelijke, vrouwelijke en onzijdige woorden.
Slide 12 - Tekstslide
Fijne dag!
Ruim rustig op en blijf rustig zitten tot de bel gaat.