4HV - vr. 15/3/2024

4HV - 
laatste
 Grammaire A: la négation

     
 

1 / 27
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavoLeerjaar 4

In deze les zitten 27 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

4HV - 
laatste
 Grammaire A: la négation

     
 

Slide 1 - Tekstslide

La négation
De ontkenning

Slide 2 - Tekstslide

Les buts: 
Na het voltooien van deze LessonUp: 
  • Weet je welke ontkenningen er zijn in het Frans
  • Weet je welke bijzonderheden er zijn. 

Dia's met een            teken staan vol met informatie. Maak van deze dia's je aantekeningen.

Slide 3 - Tekstslide

La négation (1)
Regel: de ontkenning bestaat in het Frans altijd uit twee woorden. Je zet die woorden om de persoonsvorm heen.

De persoonsvorm is bijna altijd het eerste werkwoord in de zin. 

Slide 4 - Tekstslide

La négation, la base (2)
Er zijn meerdere ontkenningen die je kunt maken: 
Je ne sais pas.
Je ne sais rien.
Je ne sais jamais.
Je ne sais plus. 
Je ne connais personne ici. 
Je ne connais aucun de ces mots.
niet
ne/n'... pas
niets
ne/n'... rien
nooit
ne/n'... jamais
niet meer
ne/n'.... plus
niemand
ne/n'... personne
geen enkel(e)
ne/n'... aucun(e)

Slide 5 - Tekstslide

La négation, la base (3)
Er zijn meerdere ontkenningen die je kunt maken: 
Je ne connais pas du tout ces mots. 
Je ne connais pas non plus ces mots. 
Je ne connais pas encore ces mots. 
Je ne vois plus jamais cette fille. 
Je ne connais que ce mot en français.
helemaal niet
ne/n'...pas du tout
ook niet
ne/n'...pas non plus
nog niet
ne/n'...pas encore
nooit meer
ne/n'...plus jamais
alleen maar
ne/n'...que/qu'

Slide 6 - Tekstslide

Voeg de juiste ontkenningen bij elkaar
Nog niet
Niet meer
Niet/geen
Nooit
Niets
Ne ... pas
Ne ... pas encore
Ne ... jamais
Ne ... rien
Ne ... plus

Slide 7 - Sleepvraag

Quelle est la bonne négation de la phrase ?
La fille marche lentement.
A
La fille marche ne pas lentement.
B
La fille ne marche pas lentement.
C
La fille ne pas marche lentement.

Slide 8 - Quizvraag

Faites la négation. :
Je sais.

Slide 9 - Open vraag

Faites la négation. (niet meer)
Nous regardons la télé.

Slide 10 - Open vraag

Faites la négation. (nooit)
Tu manges à la cantine?

Slide 11 - Open vraag

    "De" na ontkenning
Na een ontkenning veranderen de lidwoorden un/une/des/du/de la en de l'  in de of d'

Voorbeeld: 
Je mange des pommes --> je ne mange pas de pommes.
Il a acheté du pain --> ll n'a jamais acheté de pain
Je - me/m'
Tu - te/t'
il - se/s'
elle - se/s'
on - se/s'
nous - nous
vous - vous
ils/elles - se/s'

Slide 12 - Tekstslide

Faites la négation. (niet meer)
Tu manges du chocolat.

Slide 13 - Open vraag

    Avec un temps composé
ne + persoonsvorm + pas/plus/jamais... + participe passé
Jade n'a pas apprecié cette blague.
ne + persoonsvorm + participe passé + personne/nulle part/ aucun(e)
Lea n'a vu personne.
Mia n'est allée nulle part.
Tom n'a raconté aucune blague.
Je - me/m'
Tu - te/t'
il - se/s'
elle - se/s'
on - se/s'
nous - nous
vous - vous
ils/elles - se/s'

Slide 14 - Tekstslide

Klopt de plaats van de négation?

Ze hebben nooit vlees gegeten =
"Ils n'ont mangé jamais de viande.''
A
de plaats klopt
B
de plaats klopt niet

Slide 15 - Quizvraag

Klopt de plaats van de négation?

Ze hebben nooit vlees gegeten =
"Ils n'ont jamais mangé de viande.''
A
de plaats klopt
B
de plaats klopt niet

Slide 16 - Quizvraag

Klopt de plaats van de négation?

Ik wil niemand zien = "Je ne veux voir personne.''
A
de plaats klopt
B
de plaats klopt niet

Slide 17 - Quizvraag

     Let op: als je een vraag beantwoordt, moet je sommige woorden die in de vragen staan niet in je antwoord opnieuw gebruiken 


- Déjà (al)                            > ne/n’ …. pas encore (nog niet)
- Quelque chose (iets)  > ne/n’….. rien (niets) 
- Tout (alles)                       > ne/n'.... rien (niets)

- Quelqu’un (iemand)    > Ne/n’…. personne (niemand).
- Encore (nog)                   > ne/n’ … plus (niet meer) 
- Souvent (vaak)               > ne/n’ …. jamais (nooit)
- Toujours (altijd)             > ne/n’ …. jamais (nooit) 
- Un (een)                            > Ne/n’ …. aucun(e) (geen enkel(e)
- Beaucoup (veel)            > Ne/n’…. que (slechts / alleen maar) 

Non, je n’ai que deux robes. (Nee, ik heb slechts twee jurken)





Slide 18 - Tekstslide

Mets à la négation (niets):
Elle comprend tout.

Slide 19 - Open vraag

Faites la négation. (niet meer)
Michel travaille encore.

Slide 20 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
Nous avons voulu dire bonjour hier.
(helemaal niet)
A
Nous n'avons pas du tout voulu dire bonjour hier.
B
Nous n'avons pas voulu dire bonjour hier.
C
Nous n'avons voulu pas du tout hier.
D
Nous avons ne voulu pas du tout dire bonjour hier.

Slide 21 - Quizvraag

Maak de zin ontkennend:
Pour elle, c'est un grand problème. (nooit)
> check uitleg!

Slide 22 - Open vraag

Maak de zin ontkennend:
Je n'ai pas fait mes devoirs. (ook niet)

Slide 23 - Open vraag

Maak de zin ontkennend
Maxime, 14 ans, passe le bac.(nog niet)

Slide 24 - Open vraag

La négation et les verbes pronominaux
Soms is de persoonsvorm een wederkerend werkwoord. Het wederkerende stukje komt dan tussen de ontkenning in, samen met de persoonsvorm. 

Voorbeeld: 
Je me lave tous les matins. Je ne me lave pas tous les matins. 
Je - me/m'
Tu - te/t'
il - se/s'
elle - se/s'
on - se/s'
nous - nous
vous - vous
ils/elles - se/s'

Slide 25 - Tekstslide

Personne/rien comme sujet
Soms is 'niemand' het onderwerp. In dat geval vertaal je dat als 'personne ne...'
Niemand weet dat ik Repelsteeltje heet. 
Personne ne sait que je m'appelle Repelsteeltje. 

Hetzelfde is mogelijk met 'niets'. Je vertaalt het dan als 'rien ne...'
Niets is moeilijk.
Rien n'est difficile. 

Slide 26 - Tekstslide

Personne/rien comme objet direct
Soms is 'niemand' het lijdend voorwerp. Je vertaalt het dan gewoon als 'ne...personne'. 
Ik ken niemand in deze kamer.
Je ne connais personne dans cette salle. 

Hetzelfde is mogelijk met 'niets'
Ik kan niets doen. 
Je ne peux rien faire. 

Slide 27 - Tekstslide