TH3: Imparfait

Imparfait
1 / 42
volgende
Slide 1: Tekstslide
FransMiddelbare schoolhavo, vwoLeerjaar 2

In deze les zitten 42 slides, met interactieve quizzen, tekstslides en 1 video.

time-iconLesduur is: 50 min

Onderdelen in deze les

Imparfait

Slide 1 - Tekstslide

Slide 2 - Tekstslide

 Chapitre 4

IMPARFAIT=> o.v.t.
onvoltooid verleden tijd 



Slide 3 - Tekstslide

Aujourd'hui: 
l' imparfait

  • Wanneer gebruiken we die?
  •  Hoe maak je de imparfait?
  • Oefenen!

Slide 4 - Tekstslide

IMPARFAIT

(onvoltooid verleden tijd)

In het Nederlands is de o.v.t.  Bijvoorbeeld:

lopen >> ik liep

hebben> ik had

gaan >> ik ging

etc. !

Slide 5 - Tekstslide

IMPARFAIT
je kunt deze tijd maken met een

een STAM  +  een UITGANG




Slide 6 - Tekstslide

STAM
begin met het werkwoord in de présent (tegenwoordige tijd)
en bedenk/zoek op: de NOUS-vorm
bijv. "nemen" -> prendre
-> nous prenons 

haal daar -ons van af en je hebt de stam :   pren-

Slide 7 - Tekstslide

HELE WERKWOORD

kijken - regarder
werken - travailler 
vinden - trouver
nemen/pakken - prendre
!!!
zijn - être 
NOUS-VORM

nous regardons 
nous travaillons
nous trouvons
nous prenons
!!!
nous sommes 
stam: ét-

Slide 8 - Tekstslide

Slide 9 - Tekstslide

onderwerp
stam
uitgang
vertaling
je/j'
habit
ais
ik woonde
tu
habit
ais
jij woonde
il/elle
habit
ait
hij/zij woonde
nous
habit
ions
wij woonden
vous
habit
iez
jullie woonden/u woonde
ils/elles
habit
aient
zij woonden

Slide 10 - Tekstslide

werkwoord
nous-vorm présent
stam imparfait
parler
nous parlons
parl
finir
nous finissons
finiss
avoir
nous avons
av
être
-
ét
faire
nous faisons
fais
aller
nous allons
all
vouloir
nous voulons
voul
pouvoir
nous pouvons
pouv

Slide 11 - Tekstslide

Slide 12 - Video

Slide 13 - Tekstslide

Slide 14 - Tekstslide

Slide 15 - Tekstslide

vertaal:
il avait

Slide 16 - Open vraag

Slide 17 - Tekstslide

Slide 18 - Tekstslide

Slide 19 - Tekstslide

Slide 20 - Tekstslide

vertaal:
nous étions

Slide 21 - Open vraag

Slide 22 - Tekstslide

Combineer de personen met de juiste uitgangen van de imparfait
-ais
-ais
- ait
- ions
- iez
-aient
Je
Tu
il/elle/on
Nous
Vous
Ils / elles

Slide 23 - Sleepvraag

Let op:
De verleden tijd van il y a =
Il y avait

il y a = er is / er zijn
il y avait = er was /er waren

Slide 24 - Tekstslide

Zet onderstaande zinnen in de imparfait
(in je hoofd, of op papier)
Je suis au concert. 
Vous parlez anglais. 
Elle a 15 ans. 
Tu fais du sport? 

Slide 25 - Tekstslide

"Zet onderstaande zinnen in de imparfait", réponses:
Je suis au concert.    -->                        J'étais au concert.
Vous parlez anglais. -->                        Vous parliez anglais.
Elle a 15 ans.                 -->                        Elle avait 15 ans.
Tu fais du sport?         -->                        Tu faisais du sport?

Slide 26 - Tekstslide

Quelques particularités
Étudier
nous étudi ons -  wij studeerden: nous étudiions

Continuer
nous continu ons -  nous continuions

Jouer
nous jou ons - zij speelden: ils/elles jouaient

Slide 27 - Tekstslide

Zet in de imparfait
il (travailler)
A
il travaillais
B
il travaillait
C
il travaillerais
D
il travaillerait

Slide 28 - Quizvraag

Zet in de imparfait
on (avoir)
A
on avais
B
on avions
C
on avait
D
on avaient

Slide 29 - Quizvraag

Zet in de imparfait
Je/j (être)
A
je sommais
B
j'était
C
j'étais
D
je serais

Slide 30 - Quizvraag

Zet in de imparfait
mes parents (vouloir)
A
mes parents veulent
B
mes parents voulais
C
mes parents voulaient
D
mes parents veulaient

Slide 31 - Quizvraag

Goed vervoegd?
j'avais
A
B

Slide 32 - Quizvraag

Goed vervoegd?
vous étions
A
B

Slide 33 - Quizvraag

Goed vervoegd?
ils parlaient
A
B

Slide 34 - Quizvraag

Koppel de persoonlijke voornaamwoorden aan het juiste werkwoord.
avait
parlais
habitions
faisaient
étais
achetiez
tu
nous
ils
vous
il
je

Slide 35 - Sleepvraag

Et maintenant?
Ga naar VERBUGA.EU
In de linkerkolom: vinkje voor Passé Composé, Présent en Imparfait
Oefen met de volgende onregelmatige werkwoorden:    
ALLER – AVOIR – ÊTRE – FAIRE – PRENDRE 
en met deze regelmatige werkwoorden:
AIMER – ARRIVER – CHERCHER – DONNER – PARLER – REGARDER - RESTER

Slide 36 - Tekstslide

Les devoirs (pour le prochain cours)
Faire: Supplément: exercices  A, B, C (du supplément, Chapitre 4)

Apprendre: Voca 4-7

Herhalen: Voca 4-1, 4-2 én Voca Le Français en Classe 1 et 2 (Quizlet)


Slide 37 - Tekstslide

vertaal Frans-Nederlands:
denk in stappen:
- van welk werkwoord komt deze stam?
- wat betekent dat werkwoord?
- wat staat hier dan in de verleden tijd?

Slide 38 - Tekstslide

vertaal:
j'écoutais

Slide 39 - Open vraag

vertaal:
il allait

Slide 40 - Open vraag

Vragen?

Slide 41 - Woordweb

Les devoirs (pour le prochain cours)
Faire: Supplément: exercices  A, B, C (du supplément, Chapitre 4)

Apprendre: Voca 4-7

Herhalen: Voca 4-1, 4-2 én Voca Le Français en Classe 1 et 2 (Quizlet)


Slide 42 - Tekstslide