PHV2C: U1_L2_8 250924

PH2B: U1_L3_8 240924
PHV2C: 25-09-24
1 / 33
volgende
Slide 1: Tekstslide
EngelsMiddelbare schoolhavoLeerjaar 2

In deze les zitten 33 slides, met interactieve quizzen en tekstslides.

time-iconLesduur is: 45 min

Onderdelen in deze les

PH2B: U1_L3_8 240924
PHV2C: 25-09-24

Slide 1 - Tekstslide

Unit 1: Cities
Lesson 2: Writing
Vocabulary 1.2
Grammar:
  • Possessive Pronouns

  • One/ones
  • Future: Going to (+ Will/Shall)
Phrases
My
Mine
Of mine

Slide 2 - Tekstslide

My friends/teachers/cousins/etc.
MINE
Blue is one of my cousins.
Blue is a cousin of mine.

Slide 3 - Tekstslide

My friends/teachers/cousins/etc.
MINE
2 of my teachers live in Groningen.
2 teachers of mine live in Groningen.

Slide 4 - Tekstslide

My friends/teachers/cousins/etc.
MINE
3 of my friends have never watched LOTR.
3 friends of mine have never watched LOTR.

Slide 5 - Tekstslide

2 of my cars are blue.
2 cars of mine are blue.
1 car of mine is yellow. 
He borrowed a car of mine.
Ik heb meerdere autos.

Slide 6 - Tekstslide

My car is red.
A car of mine is red.
Ik heb 1 auto.

Slide 7 - Tekstslide

LET OP:  met "this/that"



EMPHASIS when 
  • we’re complaining
  • making a joke
  • making a comment on something like an unusual characteristic or a remarkable performance 

That mother of mine can swear like an army sergeant. (1 moeder)
That brother of his got straight A’s on his report card last year. (1 broer)
That cat of yours makes an awful racket at night. (1 cat)
That car of mine never starts up when I’m in a hurry. (1 car)

Slide 8 - Tekstslide

Questions?

Slide 9 - Tekstslide

Unit 1: Cities
Lesson 2: Writing
Vocabulary 1.2
Grammar:
  • Possessive Pronouns

  • One/ones
  • Future: Going to
Phrases
My
Mine
Of mine

Slide 10 - Tekstslide

One & Ones
Met de verwijswoorden ones en one verwijs je terug naar een zelfstandig naamwoord dat je eerder hebt genoemd. 
Je gebruikt one voor een enkelvoudig zelfstandig naamwoord en ones voor een meervoudig zelfstandig naamwoord

Slide 11 - Tekstslide

One & Ones
My shoes are too small. - Mijn schoenen zijn te klein.
I need bigger shoes. - Ik heb grotere schoenen nodig.
Of
I need bigger ones. - Ik heb grotere nodig.

Slide 12 - Tekstslide

One & Ones
Wanneer kun je ones en one gebruiken?
  • Na bijvoeglijk naamwoorden: 
Which bag is yours?The blue one or the black one?
  • Als zelfstandig naamwoord: 
Who is Sally? She is the one over there.
  • Na this, that, these en those (als je iets wil aanwijzen): 
Which cake is your favorite? That one is my favorite
  • Na which in vragen: 
I would like a piece of cake. Which one would you like?

Slide 13 - Tekstslide

Questions?

Slide 14 - Tekstslide

Unit 1: Cities
Lesson 2: Writing
Vocabulary 1.2
Grammar:
  • Possessive Pronouns

  • One/ones
  • Future: Going to
Phrases
My
Mine
Of mine

Slide 15 - Tekstslide

Future
Will - Shall - Going to

Slide 16 - Tekstslide

"Shall" of "Will"
Will
Als iets in de toekomst gaat gebeuren
  • Simpele verwijzingen naar de toekomst 
  • Iets wat spontaan besloten zonder plan of afspraken

Slide 17 - Tekstslide

"Shall" of "Will"
Will
Als iets in de toekomst gaat gebeuren - 
Simpele verwijzingen naar de toekomst of iets wat spontaan besloten zonder plan of afspraken

Slide 18 - Tekstslide

Shall of Will?
Shall wordt traditioneel gebruikt met de persoonlijke voornaamwoorden "I" en "we" in het Brits-Engels. In het Amerikaans-Engels is het niet meer gebruikelijk, maar alleen voor suggesties.
Shall we drink wine? (zullen we?)
Will we drink wine? (gaan we?)

Slide 19 - Tekstslide

WILL

alle personen + will/ 'll + hele WW

She will drink
Will she drink?
She will not drink


SHALL

I/we + shall + hele WW

We shall drink
Shall we drink?
We shall not/ shan't drink.

Slide 20 - Tekstslide

Slide 21 - Tekstslide

___________ we go to the Louvre today?
-Alright, let's go.
A
Shall
B
Will

Slide 22 - Quizvraag

___________ we go to the Louvre today?
-Yes, I bought tickets.
A
Shall
B
Will

Slide 23 - Quizvraag

________ you take your little sister trick or treating this Halloween?
A
Will
B
Shall

Slide 24 - Quizvraag

________ I take your little sister trick or treating this Halloween?
A
Will
B
Shall

Slide 25 - Quizvraag

Going to

Als iemand een voorspelling doet en er bewijs is.
iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat al vaststaat / eerder is afgesproken.

Slide 26 - Tekstslide

Will of Going to?
Iemand een voorspelling doet zonder dat er bewijs is.
Iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat op dat moment aangeeft.
Iemand een voorspelling doet en er bewijs is.
Iemand iets van plan is / een beslissing maakt en dat al vaststaat / eerder is afgesproken.
Mary: "Let's go on holiday with a nice group of friends!"
Patrick: "What a good plan! We will invite our dear friends to come with us!"
Patrick geeft het op dit moment aan
Frits: "Patrick told me you're going on holiday."
Mary: "Yes, we are going to invite our dearest friends to come with us."

Het is al eerder afgesproken 

Slide 27 - Tekstslide

Slide 28 - Tekstslide

You know what? I ____________ send him a postcard right now!
A
will
B
am going to

Slide 29 - Quizvraag

Julie: There's no milk.
John: Really? In that case, I _____________ go and get some.
A
am going to
B
will

Slide 30 - Quizvraag

Julie: There's no milk.
John: I know. I __________ go and get some after work.
A
am going to
B
will

Slide 31 - Quizvraag

Ik begrijp Future: Will, Shall & Going to
😒🙁😐🙂😃

Slide 32 - Poll

HAVO
Unit 1-Lesson 2

  • Grammar 15
  • Practise More:
    Grammar 1, 2
VWO
Unit 1-Lesson 2

  • Grammar 15
  • Practise More:
    Grammar 1, 2

Slide 33 - Tekstslide